Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-01-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0216

Zaaknummer

09-109A en 09-110A

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Advocaat is ervan op de hoogte dat zijn cliënte niet wenst mee te werken aan een omgangsregeling over haar kinderen. Als de advocaat aan zijn cliënte een veroordelend vonnis stuurt – op grond van welk vonnis zijn cliënte dient mee te werken aan een omgangsregeling – handelt hij in strijd met art. 46 advocatenwet indien hij bij uitblijven van enigerlei reactie van cliënte geen nadere actie onderneemt en/of cliënte niet uitdrukkelijk waarschuwt voor de gevolgen van haar weigerachtige houding.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Advocaat dient cliënt schriftelijk ervan op de hoogte te brengen dat hij de zaak zal overdragen aan een kantoorgenoot. Doet hij dat niet, dan handelt hij klachtwaardig. Deels gegrond, deels ongegrond, enkele waarschuwing in beide zaken.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

 

BESLISSING d.d. 11 januari 2010

in de zaken 09-109A en 09-110A

 

 

 

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 23 april 2009 binnengekomen klacht van:

 

 

mevrouw X

 

klaagster

 

tegen:

 

de heer Y (09-109A)

 

verweerder sub 1

 

de heer Z (09-110A)

 

verweerder sub 2

 

              

 

1.             Verloop van de procedure

 

1.1.       Bij brief van 21 april 2009, door de raad ontvangen op 23 april 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

 

1.2.       De klacht is behandeld ter zitting van 27 oktober 2009 in aanwezigheid van partijen, waarbij klaagster ter zitting werd bijgestaan door mevrouw H. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.3.       De raad heeft kennis genomen van de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 22 met bijlagen, zoals vermeld in de bij de brief van 21 april 2009 genoemde inventarislijst, alsmede van de ter zitting overgelegde brief van verweerder sub 1 aan klaagster van 15 januari 2007.

 

2.             Klacht

 

2.1.       De klacht jegens verweerder sub 1 houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder sub 1 in strijd met artikel 46 Advocatenwet:

a.           niet is verschenen op een zitting van 11 december 2006;

b.       klaagster niet tijdig heeft voorzien van de beschikking die in die procedure was genomen;

c.       klaagster niet (tijdig) de benodigde informatie over de vervolgzittingen heeft verstrekt;

d.       overwegend niet bereikbaar was voor klaagster;

e.       klaagster niet op de hoogte heeft gesteld van zijn vertrek als advocaat bij het kantoor en van de overdracht van klaagsters zaak aan verweerder sub 2.

 

2.2.       De klacht jegens verweerder sub 2 houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder sub 2 in strijd met artikel 46 Advocatenwet:

f.       klaagster onvoldoende informatie heeft verstrekt en heeft geweigerd schriftelijke stukken af te geven;

g.           een afspraak die hij op 9 juni 2008 met klaagster had, niet is nagekomen;

h.       klaagster niet tijdig op de hoogte heeft gesteld van een zitting op 1 juli 2008 zodat zij hierbij niet aanwezig was, ter zitting zonder overleg met klaagster toezeggingen heeft gedaan over het meewerken aan de omgangsregeling door klaagster en nadien niet de benodigde schriftelijke bescheiden betrekking hebbende op deze zitting aan klaagster heeft verstrekt;

i.        ondanks een verzoek hiertoe in februari 2008 geen werkzaamheden heeft verricht met betrekking tot de aanvraag voor kinderalimentatie. 

 

3.             Feiten

 

3.1.       Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

 

3.2.       Klaagster en haar voormalige echtgenoot zijn sinds geruime tijd verwikkeld in procedures die betrekking hebben op de zeggenschap over en omgangsregeling met de minderjarige kinderen van partijen. Klaagster werd in deze procedures sinds augustus 2006 bijgestaan door verweerder sub 1. Op enig moment in februari of maart 2007 heeft verweerder sub 2 de behandeling van klaagsters zaak overgenomen, zonder dat klaagster hierover schriftelijk werd geïnformeerd. Verweerders werkten gedurende deze periode in een kantoorcombinatie.

 

3.3.       Op 11 december 2006 heeft een zitting plaatsgevonden onder meer over een (voorlopige) omgangsregeling. Aangezien verweerder sub 1 kort voor de zitting verhinderd bleek te zijn, heeft verweerder sub 2 klaagster ter zitting bijgestaan. Bij beslissing van 10 januari 2007 heeft de rechtbank bepaald dat klaagster diende mee te werken aan een proefomgangsregeling tussen klaagsters ex-echtgenoot en de zoon van partijen via het Omgangshuis. Deze proefomgangsregeling is niet van de grond gekomen. Niet is gebleken dat na 15 januari 2007 – de datum waarop voormelde uitspraak door verweerder sub 1 aan klaagster is toegezonden – door verweerders contact is opgenomen met klaagster.

 

3.4.       Bij beslissing van 21 maart 2007 heeft de rechtbank een omgangsregeling bepaald tussen klaagsters ex-echtgenoot en de zoon van partijen. In deze beslissing is onder meer overwogen:

 

"Bij beschikking van 10 januari 2007 heeft de rechtbank bepaald dat partijen zich in het kader van een voorlopige omgangsregeling wenden tot het Omgangshuis, teneinde een omgangsregeling tussen de man en A op te bouwen, nu gebleken is dat de omgangsregeling zoals bepaald bij beschikking van 5 juli 2006 van deze rechtbank niet van de grond is gekomen. In het belang van het kind, gelet op zijn leeftijd en het feit dat hij zijn vader al gedurende lange tijd niet tot nauwelijks gezien heeft, is besloten tot het opbouwen van de omgangsregeling. De behandeling van de zaak is vervolgens pro forma aangehouden tot 18 januari 2007, voor welke datum partijen de rechtbank dienden te berichten omtrent de gemaakte afspraken met en het Omgangshuis en het verdere verloop van de omgangsregeling.

 

Op 15 januari 2007 heeft mr. V [advocaat wederpartij] per brief laten weten dat na de zitting van 11 december 2006 tevergeefs is geprobeerd contact te leggen met de advocaat van de vrouw om de omgangsregeling via het Omgangshuis tot stand te laten brengen. Een aanmelding bij het Omgangshuis heeft hierdoor niet kunnen plaatsvinden. De vrouw is na de pro forma zitting van 18 januari 2007 in de gelegenheid gesteld te reageren op voornoemde brief van mr. V, waarna de zaak pro forma is aangehouden tot 15 februari 2007. Van de zijde van de vrouw is geen bericht ingekomen."

 

3.5.       De voormalige echtgenoot van klaagster heeft in april 2008 een kort geding aanhangig gemaakt, in welk kort geding verweerder sub 2 klaagster heeft bijgestaan. De voorzieningenrechter heeft klaagster veroordeeld op straffe van dwangsommen mee te werken aan de omgangsregeling. Verweerder sub 2 heeft dit vonnis bij brief van 28 mei 2008 aan klaagster gezonden.

 

3.6.       Op 9 juni 2008 hadden klaagster en verweerder sub 2 een bespreking gepland. Deze bespreking is niet doorgegaan, omdat beide partijen een ander tijdstip in hun agenda hadden genoteerd. Toen partijen elkaar bij toeval op voormelde datum op straat tegenkwamen, hebben zij een nieuwe afspraak gemaakt voor 11 juni 2008.

 

3.7.       Inmiddels had de rechtbank een comparitie bepaald op 1 juli 2008. De oproep voor deze zitting had verweerder sub 2 tijdens de bespreking met klaagster op 11 juni 2008 nog niet ontvangen, maar de datum was hem wel bekend. Op verzoek van verweerder sub 2 heeft de rechtbank de betreffende uitnodiging op 24 juni 2008 alsnog gefaxt. Diezelfde dag heeft verweerder sub 2 uitstel voor de betreffende zitting gevraagd, omdat hij tijdens de bespreking van 11 juni 2008 van klaagster begrepen had dat zij van 27 juni tot en met 9 augustus 2008 op vakantie zou gaan. Toen het verzochte uitstel niet werd verleend, heeft verweerder sub 2 klaagster niet op de hoogte gebracht van het geweigerde uitstel, omdat hij ervan uitging dat klaagster op dat moment al op vakantie was. Hij is vervolgens alleen naar de zitting gegaan.

 

3.8.       Klaagster vernam tijdens een bespreking met verweerder sub 2 in augustus 2008 dat de zitting op 1 juli 2008 doorgang had gevonden. Klaagster heeft zich vervolgens tot een andere advocaat gewend.

 

3.9.       Verweerder sub 1 heeft zich op 1 januari 2009 van het tableau laten schrappen. Nadat hij klaagsters zaak in februari of maart 2007 aan verweerder sub 2 had overgedragen, heeft hij geen werkzaamheden in de zaak van klaagster verricht.

 

4.             Beoordeling van de klacht tegen verweerder sub 1

 

4.1.       De raad zal de klachtonderdelen hierna afzonderlijk behandelen.

 

Klachtonderdeel a

 

4.2.       Ten aanzien van het onder a genoemde klachtonderdeel overweegt de raad als volgt. Toen kort tevoren bleek dat verweerder sub 1 niet aanwezig kon zijn op de zitting van 11 december 2006, heeft hij zich laten vervangen door zijn toenmalige kantoorgenoot verweerder sub 2. Verweerder sub 2 heeft vervolgens klaagster bijgestaan tijdens voormelde zitting. Verweerder sub 1 heeft aangevoerd dat klaagster vanwege het korte tijdsbestek hierover niet tevoren was ingelicht. De raad is van oordeel dat het beter geweest was indien klaagster tevoren op de hoogte was gesteld, maar nu verweerder sub 1 voor vervanging heeft zorg gedragen, heeft hij naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 

Klachtonderdeel b

 

4.3.       Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de raad als volgt. Ter zitting hebben verweerders aan de raad een brief van 15 januari 2007 overgelegd, bij welke brief aan klaagster een kopie wordt gezonden van de beschikking (van 10 januari 2007) die volgde op de zitting van 11 december 2006. Klaagster heeft betwist dat zij die brief toen heeft ontvangen. Wat daarvan ook zij, in deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat verweerder sub 1 klaagster niet heeft geïnformeerd. Klachtonderdeel b is derhalve ongegrond.

 

Klachtonderdeel c

 

4.4.       Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de raad dat de feiten onvoldoende grondslag geven om vast te stellen dat verweerder sub 1 niet (tijdig) de benodigde informatie over de vervolgzittingen aan klaagster heeft verstrekt. De raad is dan ook van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

 

Klachtonderdelen d en e

 

4.5.       Klachtonderdelen d en e hebben betrekking op de communicatie tussen verweerder sub 1 en klaagster en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Verweerder sub 1 heeft ter zitting erkend dat hij na het schrijven van zijn brief van 15 januari 2007 - in welke brief hij klaagster aanraadt mee te werken aan de omgangsregeling - geen nadere actie heeft ondernomen, ondanks het feit dat een reactie van klaagster op zijn brief uitbleef. De raad is van oordeel dat het op de weg van verweerder sub 1 had gelegen meer initiatief te nemen om in contact met klaagster te komen teneinde de verdere gang van zaken te bespreken en haar te wijzen op mogelijke consequenties van het niet of niet voldoende medewerken aan de tot standkoming van een voorlopige omgangsregeling. Verweerder sub 1 had klaagster ook nogmaals duidelijk schriftelijk moeten waarschuwen voor de gevolgen die de – in zijn ogen - weigerachtige houding van klaagster met zich zouden kunnen brengen.

 

4.6.       Ook is de raad van oordeel dat verweerder sub 1 schriftelijk aan klaagster had dienen mede te delen dat hij de behandeling van de zaak zou overdragen aan zijn kantoorgenoot. Verweerder sub 1 heeft ook erkend dat de communicatie hieromtrent heeft ontbroken. 

 

4.7.       Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat de (schriftelijke) communicatie van verweerder sub 1 jegens klaagster (in ieder geval begin 2007) onvoldoende is geweest, zodat de klachtonderdelen d en e gegrond zijn.

 

5.             Beoordeling van de klacht tegen verweerder sub 2

 

5.1.       De raad zal de klachtonderdelen hierna afzonderlijk behandelen.

 

Klachtonderdeel f

 

5.2.       Klachtonderdeel f heeft betrekking op de communicatie tussen verweerder sub 2 en klaagster. Hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot klachtonderdeel d geldt ook ten aanzien van verweerder sub 2, nu hij klaagster heeft bijgestaan ter zitting van 11 december 2006 en hij de behandeling van klaagsters zaak in februari of maart 2007 van verweerder sub 1 heeft overgenomen. Nu verweerders zelf geen duidelijkheid hebben verstrekt over het exacte tijdstip van overname van de zaak, is de raad van oordeel dat ook verweerder sub 2 tuchtrechtelijk verweten kan worden (in ieder geval begin 2007) onvoldoende (schriftelijk) te hebben gecommuniceerd met klaagster. Dit deel van klachtonderdeel f is derhalve gegrond. Naar het oordeel van de raad heeft klaagster onvoldoende geconcretiseerd en aannemelijk gemaakt dat verweerder sub 2 zou hebben geweigerd schriftelijke stukken aan klaagster af te geven, zodat dit deel van klachtonderdeel f ongegrond is.

 

Klachtonderdeel g

 

5.3.       Ten aanzien van klachtonderdeel g overweegt de raad als volgt. Met betrekking tot de bespreking op 9 juni 2008 hadden verweerder sub 2 en klaagster een ander tijdstip in hun agenda staan. Dat hierdoor de bespreking niet is doorgegaan, is enkel te wijten aan een misverstand tussen klaagster en verweerder sub 2. De bespreking heeft vervolgens plaats gevonden op 11 juni 2008. Verweerder sub 2 valt in deze geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel g is ongegrond.

 

Klachtonderdeel h

 

5.4.       Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de raad dat uit het klachtdossier blijkt dat de oproep voor de zitting van 1 juli 2008 door de rechtbank op 24 juni 2008 door de rechtbank naar verweerder sub 2 is gefaxt. Uit de feitelijke gang van zaken zoals omschreven in 3.7 blijkt dat verweerder sub 2 , uitgaande van verweersters mededeling tijdens de bespreking van 11 juni 2008 dat zij van 27 juni tot en met 9 augustus 2008 met vakantie zou zijn, zich heeft ingespannen klaagsters belangen zo goed mogelijk te behartigen door te proberen uitstel van de zitting te krijgen en toen dat niet lukte zelf naar de zitting te gaan. Daaraan doet niet af dat klaagster, naar zij stelt, achteraf wel op de zitting van 1 juli 2008 aanwezig had kunnen zijn. In de gegeven omstandigheden kan verweerder sub 2 geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

 

Klachtonderdeel i

 

5.5.       Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de raad als volgt. Verweerder sub 2 heeft - zowel in zijn schriftelijke verweer als ter zitting - aangevoerd dat hij ten behoeve van het in te dienen alimentatieverzoek meerdere malen heeft verzocht om een specificatie van klaagsters uitkering. Aangezien verweerder sub 2 deze specificatie nooit van klaagster heeft ontvangen, kon hij ook geen werkzaamheden verrichten in dit dossier, aldus verweerder sub 2. In reactie op voormeld verweer heeft klaagster niet aangevoerd dat zij deze gegevens wel aan verweerder sub 2 zou hebben verstrekt. De raad gaat dan ook ervan uit dat klaagster - ondanks meerdere verzoeken van verweerder sub 2 - geen specificatie van haar uitkering heeft verstrekt. Verweerder kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klachtonderdeel i is derhalve ongegrond.

 

6.             Maatregel ten aanzien van verweerder sub 1 en verweerder sub 2

 

6.1.       Met inachtneming van alle omstandigheden van het geval acht de raad het opleggen van de maatregel van enkele waarschuwing aan verweerder sub 1 en verweerder sub 2 op zijn plaats.

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

In de zaak 09-109A

-                 verklaart onderdelen a t/m c van de klacht tegen verweerder sub 1 ongegrond;

-                 verklaart onderdelen d en e van de klacht tegen verweerder sub 1 gegrond;

-                 legt aan verweerder sub 1 op de maatregel van enkele waarschuwing;

 

in de zaak 09-110A

-                 verklaart onderdeel f van de klacht tegen verweerder sub 2 gedeeltelijk gegrond;

-                 verklaart onderdelen g t/m i van de klacht tegen verweerder sub 2 ongegrond;

-                 legt aan verweerder sub 2 op de maatregel van enkele waarschuwing.

 

 

 

 

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. J.M. van de Laar, mr. B.E. van der Molen, mr. M. Pannevis en mr. H.B. de Regt, leden, bijgestaan door mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 januari 2010.

 

 

 

 

voorzitter                                                                                                                              griffier

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 11 januari 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

 

-                 klaagster,

-                 verweerders

-                 de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

-                 de deken van de Nederlandse orde van advocaten

 

Van deze beslissing kan ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

 

-                 klaagster

-                 verweerder sub 1, uitsluitend voor zover de beslissing op hem betrekking heeft

-                 verweerder sub 2, uitsluitend voor zover de beslissing op hem betrekking heeft

-                 de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

-                 de deken van de Nederlandse orde van advocaten

 

T en aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

 

-                 verweerder sub 1, uitsluitend voor zover de beslissing op hem betrekking heeft

-                 verweerder sub 2, uitsluitend voor zover de beslissing op hem betrekking heeft

-                 de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden vanhet beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

 

a.       Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d.      Telefonische informatie

076 - 548 4607.