Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-11-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA1123

Zaaknummer

H 25 - 2009

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Verweerder kan niet worden verweten dat hij zijn werkzaamheden niet heeft neergelegd. Niet gebleken dat de adviezen en strategie van verweerder onjuist waren. Niet gebleken dat verweerder ten onrechte niet alle stukken aan het strafdossier heeft laten toevoegen.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

 

H25-2009 Klacht

 

Raad van Discipline

In het ressort ’s-Hertogenbosch

 

Beslissing

 

inzake

 

de klacht van:

 

klager

 

tegen

 

verweerder

 

 

−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−

 

 

1.         Het verdere verloop van de klachtprocedure.

 

Dit blijkt uit de navolgende stukken:

-           de tussenbeslissing van de raad van 2 november 2009 en alle daarin vermelde stukken;

-           de brief van klager van 9 december 2009 met als bijlagen een transcript van de door hem als bewijsmateriaal aangeboden banden betreffende besprekingen tussen hem en verweerder op 7 februari 2006 en 21 februari 206, voorts de geluidsbanden zelf alsmede een brief van klagers opvolgend advocaat van 3 december 2009.

 

Eerdere mondelinge behandelingen hebben plaatsgevonden op 19 oktober 2009 en 25 januari 2010. Tijdens laatstgenoemde behandeling heeft klager een verzoek tot wraking ingediend tegen de voorzitter en leden van de raad . Bij beslissing van de wrakingskamer van de raad van 5 juli 2010 is dit verzoek jegens de voorzitter en drie leden afgewezen, terwijl tevens is verstaan dat een vierde lid in de wraking heeft berust.

De behandeling is vervolgens voortgezet op 6 september 2010. Klager en verweerder zijn aldaar verschenen.

 

 

2.         De feiten, de klacht en het verweer.

 

2.1       De feiten zijn in de tussenbeslissing van 2 november 2009 omschreven en staan tussen partijen vast. Ook de klacht is in genoemde beslissing omschreven. Klager en verweerder hebben zich met die omschrijving accoord verklaard.

 

2.2       Bij de mondelinge behandeling van 6 september 2010 heeft klager de klacht nader toegelicht op de wijze zoals is neergelegd in zijn pleitnota.

 

2.3        Het standpunt van verweerder houdt in:

            Ad 1:

            Klager kwam aanvankelijk met andere ideeën over de aanpak van de zaak, maar    klager kon zich, na discussie met verweerder daarover, uiteindelijk toch scharen achter             de verdedigingsstrategie die verweerder voor hem had uitgestippeld. Verweerder heeft          niet verbaal dreigend opgetreden. Wel waren het soms heftige gesprekken, waarvan

verweerder achteraf constateert dat zijn optreden niet de schoonheidsprijs verdient. Verweerder heeft de vertrouwenskwestie herhaaldelijk aan de orde gesteld, maar klager wilde geen andere advocaat.

 

            Ad 2:

            Voor de stelling van klager dat er sprake is geweest van mensenrechtenschendingen was  onvoldoende feitelijke grondslag. Verschillende instanties – rechtbank, Hof, Hoge Raad             en vervolgens weer Hof en Hoge Raad – hebben zich over de zaak gebogen en            geoordeeld dat van mensenrechtenschendingen geen sprake is.

 

            Ad 3:

            Verweerder betwist dat hij aan klager heeft medegedeeld dat hij alle stukken die klager    aan hem ter hand had gesteld aan het strafdossier zou hebben laten toevoegen. Voorts           betwist verweerder dat hij de opvolgend advocaat van klager stukken heeft onthouden.

Deze advocaat heeft niet om ordners gevraagd; deze behoorden niet tot het strafdossier.

 

 

3          Beoordeling van de klacht

 

3.1       De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De       raad overweegt dat de advocaat voor de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt     heeft behartigd ten volle verantwoordelijk is. De tuchtrechter dient in dit opzicht te     beoordelen of sprake is van enig handelen of nalaten van de advocaat in strijd met de             zorg die de advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij      of zij behartigt of behoort te behartigen.

 

3.2       Uitgangspunt daarbij is dat een advocaat voor het –in overleg met zijn cliënt- te voeren beleid een ruime mate van vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

 

3.3       De tuchtrechter toetst in volle omvang. Maar hij zal bij zijn beoordeling rekening houden met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt, alsmede met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Dat kan, bij voorbeeld, met zich meebrengen dat niet iedere misslag of verzuim aanstonds leidt tot een tuchtrechtelijk verwijt. De raad zal de klachten met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

 

3.4       Klachtonderdeel 1

            Uit de overgelegde transcripten leidt de raad af dat de gesprekken tussen klager en           verweerder behoorlijk hoog opliepen. De raad constateert echter tevens dat niet alleen verweerder maar ook klager een stevige toon hanteerde. Klaarblijkelijk was dit voor

klager op dat moment geen reden om een andere advocaat in de arm te nemen. Daarbij is als niet dan wel onvoldoende weersproken komen vast te staan dat verweerder klager herhaaldelijk heeft gewezen op de mogelijkheid om een andere advocaat in de arm te nemen. Onder deze omstandigheden kan het verweerder niet worden verweten dat hij zijn werkzaamheden niet heeft neergelegd. De raad is van oordeel dat dit onderdeel van de klacht als ongegrond moet worden afgewezen.

 

3.5       Klachtonderdeel 2

Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat de door klager gestelde mensenrechtenschendingen tussen klager en verweerder zijn besproken. Verweerder, dominus litis bij de behandeling van de zaak, heeft de lijn der verdediging vervolgens uitgezet, waaraan klager zich vervolgens heeft geconformeerd. Naar het oordeel van de raad is niet komen vast te staan dat de adviezen van verweerder en de door verweerder gekozen strategie onjuist waren. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

 

3.6       Klachtonderdeel 3

            Verweerder heeft betwist dat hij aan klager heeft medegedeeld dat hij alle stukken die      klager aan hem ter hand had gesteld aan het strafdossier zou hebben laten toevoegen. Voorts             heeft verweerder betwist dat hij de opvolgend advocaat van klager stukken heeft      onthouden. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt    voorts dat klager, ondanks het feit dat verweerder de door klager aan verweerder ter hand    gestelde stukken niet aan het strafdossier wilde laten toevoegen, toch van de         rechtsbijstand van verweerder gebruik wilde blijven maken. Voorts heeft de opvolgende         advocaat van klager niet expliciet om de door klager aan verweerder overhandigde     ordners gevraagd, doch enkel om het dossier. Klager heeft de stelling van verweerder dat     klager de ordners, nadat verweerder de behandeling van de zaak had overgedragen aan de             opvolgend raadsman, op het kantoor van verweerder heeft ingezien, niet betwist. De raad             meent dat, indien klager het van belang vond dat zijn opvolgend raadsman kennis zou             nemen van de ordners, hij de ordners zelf aan zijn opvolgend raadsman had kunnen          overhandigen. De raad is derhalve van oordeel dat dit klachtonderdeel eveneens       ongegrond is.

 

3.7       De raad komt tot de slotsom dat de klacht op alle onderdelen ongegrond moet worden     verklaard.

 

4.         Beslissing

 

De raad verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gegeven door W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter en mrs. J.D.E. van den Heuvel, E.J.P.J.M. Kneepkens, Th. Kremers, R.F.L.M. van Dooren, leden,alsmede mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2010.

 

 

 

mr. Th.H.G. van de Langenberg,                                            mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans,

griffier.                                                                                    voorzitter.

 

 

Verzonden op: 2 november 2010

 

 

 

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

 

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per Post.

     Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.     Bezorging.

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.     Per fax.

Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.