Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-12-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1226

Zaaknummer

10-055A

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat, die op een comparitie niet is komen opdagen, nalatig was in de overdracht van een dossier aan een opvolgend advocaat, en cash geld in ontvangst nam zonder een nota te verstrekken. Klachtonderdelen deels gegrond verklaard. Berisping.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 7 december 2010

in de zaak 10-055A

___________________________________________________________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 12 februari 2010 binnengekomen klacht van:

Mevrouw

klaagster

tegen:

De heer

verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 11 februari 2010, door de raad ontvangen op 12 februari 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad op 14 september 2010 in aanwezigheid van klaagster. Verweerder is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 15 met bijlagen, zoals vermeld in de bij de brief van 11 februari 2010 genoemde inventarislijst.

2. Klacht

2.1. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld omdat hij:

a) klaagsters belangen niet goed heeft behartigd, nu hij ondanks zijn toezeggingen daaromtrent niet is verschenen op een comparitie van partijen, alwaar hij voor klaagster zou optreden;

b) nalatig bleef in het doorzenden van het dossier van klaagster aan de opvolgend advocaat;

c) voor klaagster niet goed bereikbaar was;

d) een bedrag van € 2.000 in cash geld van haar in ontvangst heeft genomen zonder dat zij een nota of kwitantie heeft ontvangen.

3. Feiten

3.1. Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2. Klaagster is in juli 2008 met verweerder in contact gekomen via haar zoon, die bevriend was met de heer mr. E, die destijds als juridisch medewerker niet-advocaat op het kantoor van verweerder werkte.

3.3. Klaagster was als gedaagde betrokken bij een gerechtelijke procedure rondom de terugbetaling van een geldsom welke zij van de heer H. had geleend ter financiering van een woning. Verweerder heeft klaagster vanaf juli 2008 bijgestaan in die procedure.

3.4. Op 17 februari 2009 heeft in die procedure een comparitie van partijen plaatsgevonden, alwaar verweerder niet aanwezig was.

3.5. In mei en juni 2009 heeft verweerder aan klaagster bericht dat hij zijn dienstverlening aan haar zou beëindigen. Klaagster heeft verweerder op 17 juni 2009 geïnformeerd dat zij zich voortaan door een andere advocaat zou laten bijstaan en zij heeft daarbij ook de adresgegevens van haar nieuwe advocaat aan verweerder gezonden.

3.6. Op 17 juli 2009 heeft verweerder het dossier aan mr. N. overgedragen.

4. Beoordeling

4.1. De raad zal de klachtonderdelen hierna afzonderlijk behandelen.

4.2. Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de raad als volgt.

Feitelijk staat vast dat verweerder en zijn medewerker E. zouden samenwerken in klaagsters zaak. Het was verweerder toegestaan om zich onder zijn verantwoordelijkheid door een niet-advocaat te laten bijstaan. Alle verantwoordelijkheid jegens klaagster voor het opstellen van processtukken en voor het voorbereiden en bijwonen van zittingen lag echter bij verweerder.

4.3. Verweerder is op de comparitie op 17 februari 2009 niet komen opdagen, ondanks toezeggingen aan klaagster op de voorafgaande avond. Klaagster heeft in dit verband onweersproken aangevoerd dat verweerder haar op 16 februari laat op de avond enkele malen heeft opgebeld met vragen in verband met de voorbereiding van de zaak. E. heeft – ook ter zitting van de raad – verklaard dat verweerder de ochtend van de comparitie gewoon op kantoor was en niet verhinderd was om de comparitie bij te wonen. Het past een advocaat niet om – zonder voor adequate vervanging te zorgen – verstek te laten gaan op een comparitie van partijen, en zeker niet indien hij de avond daarvoor contact met zijn cliënte heeft gehad en de indruk heeft gewekt dat hij aanwezig zou zijn. Verweerder heeft hierdoor tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. In het midden kan blijven of het slechte resultaat in de procedure te wijten is aan het feit dat klaagster ter comparitie niet met haar advocaat is verschenen,

Klachtonderdeel a is dan ook gegrond.

4.4. Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de raad als volgt.

Verweerder wordt verweten dat hij nalatig is geweest bij het doorzenden van klaagsters dossier aan de opvolgend advocaat. Uit de stukken van het klachtdossier blijkt dat verweerder op 23 juni 2009 in elk geval op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat klaagster zich door een andere advocaat liet bijstaan en van de naam en het adres van die advocaat, en voorts dat hij het dossier eerst op 17 juli 2009 aan die nieuwe advocaat heeft doorgezonden. De raad is dan ook van mening dat verweerder niet voortvarend is geweest in de overdracht van het dossier, maar acht dit tijdsverloop niet zodanig lang dat aan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Klachtonderdeel b is dan ook ongegrond.

4.5. Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de raad als volgt.

Klaagster stelt dat verweerder niet goed bereikbaar was. Verweerder heeft dat gemotiveerd betwist zodat dit verwijt naar het oordeel van de raad niet feitelijk is komen vast te staan.

Klachtonderdeel c is dan ook ongegrond.

4.6. Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de raad als volgt.

Klaagster stelt dat zij verweerder tijdens de eerste bespreking in aanwezigheid van haar zoon en E. € 2.000 cash heeft betaald voor zijn dienstverlening, terwijl verweerder haar (toen of later) geen nota of kwitantie heeft overhandigd. Gezien de verklaringen van klaagster en E. ter zitting van de raad, alsmede het feit dat verweerder niet bestendig is geweest in zijn betwisting van dit punt en de omstandigheid dat verweerder niet ter zitting is verschenen om zijn verweer te adstrueren, gaat de raad uit van de juistheid van klaagsters stelling dat zij  het bedrag inderdaad cash aan verweerder heeft betaald en dat zij geen nota of ontvangstbewijs heeft ontvangen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder hierdoor tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Een advocaat is immers gehouden tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden (gedragsregel 23 lid 1 voor advocaten). Blijkens het voorgaande heeft verweerder deze regel in ernstige mate geschonden.

Klachtonderdeel d is dan ook gegrond.

5. Maatregel

Gezien de bovengenoemde omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerder niet alleen ten opzichte van klaagster onvoldoende zorg heeft betracht maar ook dat hij het vertrouwen in de advocatuur ernstig heeft beschaamd. De raad acht daarom na te noemen maatregel op zijn plaats.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart onderdelen b en c van de klacht ongegrond;

- verklaart onderdelen a en d van de klacht gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van berisping.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. A. de Groot, J.M. van de Laar, H.B. de Regt, J.J. Trap, leden, met bijstand van mr. M.J.E. van den Bergh als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 december 2010.

 

voorzitter             griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 december 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan ten aanzien van de ongegrond verklaarde onderdelen hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

en ten aanzien van de gegrond verklaarde onderdelen door

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud wor¬den ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 - 548 4607.