Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-10-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRLEE:2010:YA1893

Zaaknummer

74/10

Inhoudsindicatie

De raad van discipline oordeelt niet over declaratiegeschillen, slechts excessief declareren staat ter beoordeling aan de raad. Indien er een dispuut ontstaat over de vraag of bepaalde werkzaamheden noodzakelijk waren brengt dit niet mee dat er sprake is van excessief declareren.

Inhoudsindicatie

Indien de noodzakelijke vertrouwensrelatie ontbreekt tussen advocaat en cliënt dan staat het de advocaat vrij om de werkzaamheden te beëindigen mits zulks niet op een ongelegen moment gebeurt dan wel de belangen van de cliënt schaadt. In het onderhavige geval is door de advocaat tijdig meegedeeld dat de werkzaamheden zouden worden gestaakt. De klacht wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline in de zaak nr. 74/10

Bij brief, gedateerd 27 september 2010, van de deken van de orde van advocaten in het  arrondissement Groningen, is op 28 september 2010 bij de raad van discipline binnengekomen een klacht van:

 

de heer [  ]

klager

 

tegen

 

mr.[  ]

verweerster

 

De voorzitter heeft kennis genomen van bovengenoemde brief en het daarbij gevoegde dossier. Daaruit blijkt het volgende.

 

Feiten

Klager is in een tweetal zaken bijgestaan door mr. B, destijds werkzaam als advocaat op een advocatenkantoor. Mr. B heeft dit kantoor op 1 mei 2009 verlaten en beide zaken zijn overdragen aan verweerster, destijds een kantoorgenote van mr. B. In één van de zaken is vlak vóór het vertrek van mr. B een eindvonnis in eerste aanleg gewezen, waarvan hoger beroep is ingesteld.

Per e-mail d.d. 1 oktober 2009 heeft verweerster klager laten weten haar dienstverlening te staken omdat samenwerking niet langer mogelijk was.

 

 

Klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Mr. B had destijds, toen hij als advocaat  werkzaam was, twee zaken van klager in behandeling. Toen mr. B onverwacht het kantoor verliet, zijn de zaken van klager overgenomen door verweerster. Klager heeft duidelijk aangegeven daarmee akkoord te gaan,  doch dit zou geen financiële consequenties voor hem mogen hebben, zoals extra kosten ter zake van inlezen etc. Deze meerkosten vallen onder het risico van het advocatenkantoor. Klager is met verweerster overeen gekomen dat zij geen extra uren voor bestudering van de stukken zou rekenen. Voorts heeft klager aangegeven dat hij vanwege het kostenaspect nog niet verder wilde met de andere zaak, die bij verweerster in behandeling was.

Aangezien in één van de zaken hoger beroep was ingesteld en het wachten was op een memorie van grieven van de wederpartij, hoefden in deze zaak vooralsnog geen werkzaamheden te worden verricht. Desalniettemin ontving klager facturen van verweerster. Eén factuur had betrekking op griffierechten en een voorschot ter zake van rechtsbijstand. Dit was overeengekomen en dit voorschotbedrag is door klager betaald. Vervolgens hebben partijen vruchteloos met elkaar gecorrespondeerd omtrent het al dan niet in rekening brengen van door verweerster gepretendeerde werkzaamheden. Dit heeft ertoe geleid dat verweerster haar werkzaamheden heeft gestaakt en zich aan de zaken heeft onttrokken. Hierdoor werd klager genoodzaakt een andere advocaat in te schakelen, hetgeen extra kosten meebracht. Verweerster stelde dat van een vruchtbare samenwerking geen meer kon zijn vanwege de omstandigheid dat klager niet, dan wel onvoldoende bereikbaar was. Dit is een drogreden. Verweerster had er gewoon geen zin meer in omdat zij werk van een andere advocaat moest overnemen en daardoor heel wat uren niet kon declareren. De nieuwe advocaat diende vervolgens de zaken wel te bestuderen. Een voorzichtige schatting voor beide zaken betekent voor klager minimaal € 6.000,-- extra aan kosten.

 

 

Verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Verweerster heeft de behandeling van een tweetal zaken van klager overgenomen van haar voormalige kantoorgenoot mr. B.

In de ene zaak was door de wederpartij hoger beroep ingesteld. In de andere zaak zou een conceptdagvaarding moeten worden opgesteld.

Op 30 mei 2008 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen onder andere klager en verweerster. Tijdens deze bespreking zijn afspraken gemaakt over het niet in rekening brengen van inleeskosten en het betalen van in elk geval het griffierecht in de appèlprocedure. Aan klager is een voorschotnota gezonden van € 900,--. Deze nota is betaald.

Klager leek haast te hebben met het starten van een procedure in de andere zaak. Verweerster is zich alvast gaan inlezen en heeft een begin gemaakt met het opstellen van een dagvaarding. Zij had immers met klager afgesproken dat de dagvaarding binnen een periode van ongeveer drie weken gereed zou zijn.

Hoe het zij, verweerster heeft wel degelijk werkzaamheden verricht. Hiervoor is terecht een factuur/zijn terecht facturen verstuurd.

Nadat klager hierover opmerkingen had gemaakt, heeft verweerster tevergeefs contact met klager gezocht. Op enig moment achtte verweerster de samenwerking met klager niet meer mogelijk omdat er geen sprake meer was van een goede vertrouwensrelatie. Zij heeft haar werkzaamheden beëindigd en zich aan beide zaken onttrokken. Eén en ander heeft verweerster op 1 oktober 2009 aan klager laten weten. De appèlprocedure stond op de rol van 28 oktober 2009 voor het nemen van een memorie van grieven door de wederpartij en is vervolgens naar de parkeerrol van 3 november 2009 verwezen. Klager had dan ook voldoende tijd om op zoek te gaan naar een andere advocaat. Klager heeft verweerster op 10 november 2009 laten weten dat mr. R. de zaken zou overnemen.

Verweerster is van mening dat zij zich terecht op het standpunt mocht stellen dat van een goede vertrouwensrelatie geen sprake neer was en dat zij de overeenkomst van opdracht om die reden mocht beëindigen.

Verweerster ontkent tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld te hebben.

 

 

Beoordeling

De klacht van klager bestaat uit twee onderdelen:

a. het ten onrechte factureren van werkzaamheden;

b. het op oneigenlijke gronden zich onttrekken aan de beide zaken van klager.

 

Ad a:

De tuchtrechter is niet bevoegd declaratiegeschillen te beslechten, doch waakt slechts tegen excessief declareren. Uit de stukken blijkt niet dat klager over excessief declareren klaagt. Het gaat klager erom dat door verweerster uren zijn gefactureerd die niet in rekening hadden mogen worden gebracht. Het geschil heeft in feite betrekking op het verrichten van werkzaamheden door verweerster, waarvan zij stelt dat die noodzakelijk waren, hetgeen klager betwist. De voorzitter is van oordeel dat ten dezen geen sprake is van excessief declareren, zodat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

 

Ad b:

In de advocatuur is het bestaan van wederzijds vertrouwen essentieel voor een behoorlijke beroepsuitoefening. Dit brengt mee dat ieder van partijen de vrijheid moet hebben aan de relatie een einde te maken, zij het dat de advocaat zich niet op een ongelegen moment mag onttrekken aan een zaak en zorgvuldig tewerk moet gaan, teneinde de belangen van de cliënt niet te schaden. De voorzitter is van oordeel dat uit de stukken niet kan worden opgemaakt dat er sprake is van beëindiging van de werkzaamheden op een ongelegen moment dan wel dat de belangen van klager zijn geschaad. Verweerster heeft klager tijdig laten weten dat zij zich aan de zaken onttrok. Derhalve is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond. 

 

Beslissing

De voorzitter van de raad van discipline verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.

 

Aldus gegeven op 27 oktober 2010 te Groningen door mr. C. van den Noort, voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink, griffier.