Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-11-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1210

Zaaknummer

10-130

Inhoudsindicatie

Loonvordering van kantoorgenoot  toegewezen. Advocaat betaalt desondanks niet en geeft geen uitvoering aan een onder het oog van de deken tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst. Schorsing voor de duur van veertien dagen.

Uitspraak

10-130

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief dd. 9 september 2010 heeft mr. [A], deken van de orde van advocaten in het arrondissement [plaats], ter kennis van de raad gebracht zijn ambtshalve klacht tegen:

verweerder

mr. [B]

tot 9 juli 2010 als advocaat gevestigd te [plaats]

wonend te [woonplaats]

postadres [….] te [plaats]

1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 4 oktober 2010, waar alleen de deken is verschenen. Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. E. Bige, J.R.O. Dantuma, G.E.J. Kornet en P.R.M. Noppen, leden van de raad, en is bijgestaan door mr M.Y.A. Verhoeven als griffier.

2.  Na of tijdens die behandeling is op het kantooradres van de griffier van de zijde van [B] een wrakingsverzoek binnen gekomen, gericht tegen de voorzitter. Dat verzoek is door de raad (in een andere samenstelling) op 25 oktober 2010 behandeld en bij beslissing van 5 november 2010 afgewezen.

3. De klacht heeft betrekking op de afwikkeling van het dienstverband tussen verweerders vennootschap [B] Exploitatie B.V. en mr. [D]. Door de kantonrechter en, in hoger beroep, het gerechtshof te Arnhem was [B] Exploitatie B.V. in 2007 en/of 2008 veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris. Volgens de bruto-netto specificatie ging het om een bedrag van € 10.567,64.

Toen mr. [D] van dat bedrag geen betaling ontving heeft hij zich in maart 2008 gewend tot de toenmalige deken mr. [K] met verzoek om bemiddeling. Dat heeft erin geresulteerd dat verweerder toezei de vordering met rente en kosten te zullen voldoen. Hij maakte destijds wel het voorbehoud om eventueel een schadevergoedingsprocedure tegen mr. [D] te starten. Mr. [K] heeft een en ander schriftelijk bevestigd in haar brief van [….] 2008 aan verweerder. Verweerders vennootschap heeft echter noch het één noch het ander gedaan. Ondanks verzoeken nadien van [D]’ advocaat, bij brief van [….] 2009, en de deken, bij brief van [….] 2009, is verweerder noch zijn vennootschap tot betaling overgegaan.

Onlangs is [B] Exploitatie B.V. failliet verklaard. Toen ook is de deken ter ore gekomen dat verweerder en zijn vennootschap nog steeds niet de vordering van mr. [D] hadden voldaan. Bij brief d.d. [….] 2010 heeft hij verweerder nog een laatste kans gegeven de gemaakte afspraak na te komen en geschreven dat hij bij gebreke van betaling aan [D] en niet reageren op zijn brieven terzake een klacht zou indienen.

4. De klacht houdt aldus in dat verweerder als bestuurder van [B] Exploitatie B.V. (een vennootschap die nauw geliëerd is met de praktijk die verweerder als advocaat heeft gevoerd) jegens een oud-medewerker niet voldoet aan een rechterlijk vonnis en in die opstelling is blijven volharden, ondanks eerdere toezegging tegenover de toenmalige deken tot betaling over te zullen gaan,

alsmede dat verweerder nalaat op brieven van de deken van [….] 2009 en [….] 2010 te reageren.

5. De raad is van oordeel dat beide klachten gegrond zijn. Verweerder laat niet alleen na in een relatie die door het tuchtrecht wordt bestreken aan een rechterlijk veroordeling te voldoen, hij negeert de onder het oog van de deken tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst en negeert ook verzoeken van een collega-advocaat en de deken om uitsluitsel te geven omtrent dit niet betalen.

Verweerder heeft wel beweerd over te zullen gaan tot dagvaarding van mr. [D] maar heeft dat niet gedaan. Overigens zou een dergelijke procedure geen gegronde reden hebben kunnen vormen om die beweerdelijke tegenvordering alvast te compenseren en niet aan dat veroordelend vonnis te voldoen.

Verweerder handelde en handelt aldus in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De klacht is dan ook gegrond.

6. Met betrekking tot de aan verweerder op te leggen maatregel overweegt de raad dat verweerders optreden in het verleden aanleiding heeft gegeven tot een zeer groot aantal klachten, waarvan weliswaar het merendeel via bemiddeling door de deken tot een oplossing is gekomen maar de resterende hebben geleid tot tuchtrechtelijke maatregelen die varieerden van enkele waarschuwing tot onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk. Gelet op de ernst van de verweten gedragingen en de omstandigheid dat eerdere tuchtrechtelijke maatregelen bij verweerder niet hebben geresulteerd in het besef dat hij gehouden is zich overeenkomstig de voor hem geldende normen te gedragen, komt de raad tot de oplegging van de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 14 dagen.

7. De raad spreekt bij beslissingen van heden in de zaken met rolnummers 10-129, 10-130, 10-131 en 10-134 telkens een schorsing uit voor een periode van veertien dagen. De ingangsdatum van de schorsing in deze zaak is net als in die andere zaken gekozen met het uitgangspunt dat al deze beslissingen tegelijkertijd in kracht van gewijsde zullen gaan.

De beslissing van de raad luidt als volgt:

de klachten van de deken zijn gegrond. Verweerder wordt terzake de maatregel opgelegd van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 14 dagen. Deze schorsing gaat in op de eerste dag dat verweerder na eventuele herinschrijving op het tableau de praktijk zou hervatten.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2010.

griffier     voorzitter