Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-12-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1184

Zaaknummer

10-056U

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Verzet ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

Beslissing d.d. 1 december 2010

in de zaak 10-056 U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline op de klacht van :

mevrouw

 

k l a a g s t e r

tegen:

de heer mr

 v e r w e e r d e r

 

 1. Verloop van de procedure:

 1.1 Bij brief van 12 februari 2010, door de raad ontvangen op 15 februari 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 9 maart 2010, aan klaagster verzonden op dezelfde datum,  heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

1.3 Per faxbrief van 23 maart 2010, bij de raad ontvangen op dezelfde datum heeft klaagster de voorzitter van de raad aangeschreven; desgevraagd laat klaagster in haar mail van  27 april 2010 weten dat zij bedoeld heeft verzet in te stellen.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam op 28 september 2010 in aanwezigheid van klaagster, verweerder heeft laten weten niet aanwezig te zullen zijn.

1.5 Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van:

 - de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die   beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

   - het verzet van klaagster  zoals deze blijken uit de faxbrieven van 23 maart 2010, 8 april 2010, alsmede de e-mail van 27 april 2010.

2. De klacht/het verzet:

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder zich, in strijd met artikel 46 Advocatenwet, als advocaat van klaagsters wederpartij niet zou hebben gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt, doordat hij diverse beloftes niet zou nakomen, leugens over vermeend bezit en inkomen van klaagster zou gebruiken en meer in algemene zin dat verweerder alles alleen maar in het voordeel van zijn eigen cliënt wil(de) regelen. Voorts pakte het echtscheidingsconvenant door toedoen van verweerder zeer nadelig uit voor klaagster en zou verweerder bevorderd hebben dat bij de verdeling van de gemeenschap van goederen een testamentaire uitsluitingsclausule van de vader van klaagster niet zou zijn gerespecteerd.

 

2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de voorzittersbeslissing onjuist is; klaagster voert geen (nieuwe) gronden aan.

 

3. Feiten:

3.1 Voor  de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan. 

3.2 Verweerder heeft de belangen behartigd van klaagsters ex-echtgenoot. Klaagster heeft reeds eerder een klacht tegen verweerder ingediend, die bij beslissing van de voorzitter van 6 februari 2009 kennelijk ongegrond is verklaard. Die klacht betrof volgens klaagster door verweerder gedane grievende uitlatingen in een alimenta-tieprocedure.

3.3 Als niet danwel onvoldoende weersproken staat voorts vast dat klaagster zelf rechtskundige bijstand van haar eigen advocaat heeft genoten, met inbreng van die zijde ter zake de totstandkoming van het convenant en/of rechterlijke beslissingen samenhangend met de echtscheiding. Klaagster heeft voorts nog verklaard ook op dit moment nog rechtsbijstand te ontvangen in verband met het gestelde negeren van de testamentaire uitsluitingsclausule bij de boedelverdeling.

4. Beoordeling van het verzet

4.1 Met de voorzitter overweegt de raad dat, volgens vaste jurisprudentie van het hof van discipline, het uitgangspunt bij klachten tegen de advocaat van de wederpartij is dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem het beste voor komt. Die vrijheid vindt alleen zijn begrenzing daar waar (1) de advocaat zich niet nodeloos grievend dient uit te laten, (2) zich dient te onthouden van het poneren van stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënten belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperkingen moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2 Met toetsing aan voornoemd uitgangspunt heeft de voorzitter geoordeeld dat verweerder de grenzen van zijn vrijheid als advocaat niet heeft overschreden, dit voor zover de klachten niet reeds in de vorige klachtenprocedure aan de orde zijn gekomen.  De raad is met de voorzitter van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is en dat er geen plaats is voor nader onderzoek van de klacht. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten heeft opgeleverd, zal het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING:

De raad van discipline :

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr H. Brouwer, voorzitter, mrs. H. Dulack, S.M. Gaasbeek–Wielinga,  M.J.G.H. Verviers en M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr M.A. Hupkes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2010.

 

 

voorzitter       griffier

Deze beslissing is in afschrift op 1 december 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

 

Ingevolge het bepaalde in artikel 46 H lid 4 Advocatenwet kan tegen deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.