Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-05-2010

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0643

Zaaknummer

5533

Inhoudsindicatie

Verwijt inadequate belangenbehartiging. Ongegrond.

Uitspraak

 

         

21 mei 2010

No. 5533

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

klager,

tegen:

verweerder.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 15 juni 2009, onder nummer R.3189/09.21, aan partijen toegezonden op 17 juni 2009, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

 

2. Het geding in hoger beroep

2.1  De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 14 juli 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

-  de antwoordmemorie van verweerder;

- brief van klager aan het hof, ontvangen ter griffie van het hof op 11 september 2009;

- brief van klager aan het hof van 4 november 2009;

- brief van klager aan het hof van 10 november 2009;

- brief van klager aan het hof van 14 december 2009;

- brief van klager aan het hof van 3 maart 2010;

- brief van gemachtigde van verweerder aan het hof van 5 maart 2010.

2.3  Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 maart 2010, waar klager, vergezeld van zijn gemachtigde J.F.C. Verhulst, en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde mr. E.V.H. van Tricht, zijn verschenen.

3. De klacht

 De klacht houdt het volgende in:

 Klager verwijt verweerder dat hij zijn belangen in de arbeidszaak tegen zijn (voormalig) werkgever niet althans onvoldoende heeft behartigd. Klager verwijt verweerder onder meer dat hij:

a. een schikkingsvoorstel van de advocaat van zijn (voormalig) werkgever, betreffende een overeen te komen schadevergoeding ter beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, onjuist geïnterpreteerd heeft en hem dientengevolge onjuist geadviseerd heeft, ten gevolge waarvan klager schade heeft geleden;

b er ten onrechte vanuit is gegaan dat klager in aanmerking zou komen voor een IOAW-uitkering en hij klager ook onjuist heeft geadviseerd betreffende klagers verdere pensioen(opbouw) en het afzien van een vergoeding terzake niet genoten vakantiedagen;

c. door zijn toedoen geen althans onvoldoende overleg mogelijk heeft gemaakt over een schikkingsvoorstel van de (voormalig) werkgever ter beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst;

d. niet heeft gereageerd toen de rechter liet weten niet alle stukken gelezen te hebben en overigens ter zitting in diverse opzichten niet adequaat is opgetreden;

e. tijdens de zitting diverse malen zonder klager overleg heeft gevoerd met de advocaat van de wederpartij;

f. geen toestemming van klager heeft gevraagd om akkoord te gaan met royement van de appelprocedure;

g. niet heeft bewerkstelligd dat de klager ooit enig bedrag aan de bij vonnis toegekende dwangsommen heeft geïnd;

h. de kantonrechter schriftelijk heeft verzocht om herziening van de beschikking, waarin de overeengekomen regeling was vastgelegd, maar dit verzoek onder druk van de advocaat van de wederpartij heeft ingetrokken.

4. De feiten

 In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5. De beoordeling

5.1 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.2 De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

6. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage van 15 juni 2009, onder nummer R.3189/09.21.

 

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, C.A.M.J. Raymakers, L. Ritzema, G.W.S. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Verkijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2010.