Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-04-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0693

Zaaknummer

08-260A

Inhoudsindicatie

Klachtonderdeel (a) gegrond.

Inhoudsindicatie

Klachtonderdeel (b) ongegrond.

Inhoudsindicatie

Maatregel van een enkele waarschuwing.

Inhoudsindicatie

Klaagster verwijt verweerder voor haar wederpartij op te treden en later die bijstand te continueren, terwijl zij verweerder als haar advocaat in een ander geschil heeft ervaren. De raad is van oordeel dat verweerder aanvankelijk niet voor de wederpartij van klaagster had mogen optreden, maar dat later, gelet op de omstandigheden van het geval, wel mocht continueren. Klacht gedeeltelijk gegrond.

Uitspraak

BESLISSING d.d. 21 april 2009

in de zaak 08-260A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 23 september 2008 binnengekomen klacht van:

Mevrouw

k l a a g s t e r

tegen:

De heer mr. 

v e r w e e r d e r

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 22 september 2008, door de raad ontvangen op 23 september 2008, heeft de deken van de orde van advocaten te Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 23 februari 2009 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken en van de stukken genummerd 1 tot en met 17 met bijlagen genoemd in die brief.

2. De klacht

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in, dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet:

- nadat hij klaagster had bijgestaan, tegen haar is gaan optreden en de belangen van haar wederpartij is gaan behartigen;

- de bijstand van de wederpartij van klaagster heeft gecontinueerd.

 

3. Feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klaagster en haar familieleden hebben een geschil over de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klaagster. Omstreeks januari 2007 heeft klaagster bij haar thuis, in aanwezigheid van enige familieleden, daarover een gesprek gevoerd met verweerder. Het gesprek was gearrangeerd door de heer B, één van de aanwezige familieleden van klaagster, die ook bij het gesprek aanwezig was.

3.2 Na het gesprek heeft klaagster via de heer B een tas met documenten die betrekking hadden op haar zaak aan verweerder afgegeven. Verweerder heeft deze later weer aan klaagster geretourneerd.

3.3 In september 2007 heeft een kantoorgenote van verweerder klaagster namens de heer B een brief gestuurd in een geschil tussen klaagster en de heer B met betrekking tot een aan de heer B in eigendom toebehorende camping, welke camping ook betrokken was in de nalatenschap van de vader van klaagster.

3.4 Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen het optreden van de kantoorgenote van verweerder namens de heer B. De kantoorgenote van verweerder heeft de zaak overgedragen aan mr. S. De bijstand door mr. S is korte tijd daarna gestopt.

3.5 Klaagster heeft in december 2007, in de wetenschap dat de heer B op dat moment niet door een advocaat werd bijgestaan, een kort geding aanhangig gemaakt jegens de heer B. De behandeling van het kort geding vond op zeer korte termijn, te weten binnen twee à drie dagen na dagvaarding plaats. Verweerder heeft de heer B bij de behandeling van dit kort geding bijgestaan. In het kader van het kort geding is tussen klaagster en de heer B een mediationtraject afgesproken. Verweerder is de heer B blijven bijstaan in het mediationtraject.

4. Beoordeling van de klacht

Klachtonderdeel a:

4.1.1 Verweerder heeft omstreeks januari 2007 een gesprek met klaagster gevoerd over de problemen rond de nalatenschap van haar vader. Vanuit het perspectief van klaagster is het niet onaannemelijk of onredelijk dat zij heeft ervaren dat verweerder haar advocaat was. Het feit dat de bespreking gearrangeerd was door de heer B doet daaraan niets af. De perceptie van klaagster werd bovendien ver-sterkt door het feit dat de kantoorgenote van verweerder de zaak in eerste instantie heeft overgedragen aan mr. S toen klaagster protesteerde tegen diens optreden voor de heer B.

4.1.2 Het was de verantwoordelijkheid van verweerder om duidelijkheid te scheppen omtrent zijn positie. Dit heeft hij nagelaten. Daardoor mocht klaagster er vanuit gaan dat verweerder optrad als haar advocaat, zodat het verweerder niet vrijstond later tegen klaagster op te treden.

4.1.3 Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Klachtonderdeel b:

4.2.1 Dit klachtonderdeel klaagt over het continueren van de rechtsbijstand voor de heer B in het kader van het kort geding en de daarop volgende mediation.

4.2.2 Vaststaat dat de heer B op het moment dat hij geconfronteerd werd met een kort geding op een zeer korte termijn, niet bijgestaan werd door een advocaat. Vast-staat bovendien dat tussen de heer B en verweerder al een langdurige relatie be-stond.

4.2.3 Voorts staat vast dat klaagster op het betreffende moment zelf werd bijgestaan door een advocaat.

4.2.4 Ten slotte is van belang dat verweerder niet beschikt over informatie van klaag-ster waarover de heer B niet beschikte.

4.2.5 Onder die specifieke omstandigheden was het continueren van de rechtsbijstand door verweerder aan de heer B niet tuchtrechtelijk laakbaar. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5. Maatregel

5.1 Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de raad de volgende maatregel passend en geboden.

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart:

- klachtonderdeel (a) gegrond;

- klachtonderdeel (b) ongegrond.

 - legt aan verweerder op de maatregel van een enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. S.M. Gaasbeek-Wielinga, mr. H.B. de Regt, mr. B.C. Romijn, mr. L.D.H. Hamer, leden, met bijstand van mr. N.M.N. Kla-zinga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 april 2009.

 

voorzitter      griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 21 april 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan voor wat betreft klachtonderdeel (a) hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan voor wat betreft klachtonderdeel (b) hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klaagster;

- verweerder;

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam;

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzen-ding van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroep-schrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipli-ne:

Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prin-senbeek;

Bezorging

De griffie van het hof van discipline is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prin-senbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren;

Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indie-ning per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden gezon-den aan de griffie van het hof van discipline.

Voor telefonische informatie is de griffie van het hof van discipline bereikbaar onder telefoonnummer 076 -548 4607.

* * * * *