Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-11-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0116

Zaaknummer

08-086U

Inhoudsindicatie

Klacht tegen deken i.v.m. onderzoek n.a.v. klacht tegen advocaat wederpartij. Klacht ongegrond, omdat het niet de taak van de deken is een advocaat instructie te geven hoe die advocaat zijn cliënt dient bij te staan of te adviseren.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 10 november 2009

in de zaak 08-086U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw mr.

k l a a g s t e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 7 maart 2008, bij de raad binnen gekomen op 10 maart 2008, heeft de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 februari 2009. De behandeling is toen geschorst in verband met een verzoek tot wraking van klaagster met betrekking tot de voorzitter en twee leden van de raad. Dit verzoek is afgewezen bij beslissing van de wrakingskamer van de raad van 2 juni 2009. De behandeling is voortgezet op 1 september 2009, in aanwezigheid van partijen. Van de behandelingen is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 17 in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2. De klacht

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder, in strijd met artikel 46 Advocatenwet, in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam geweigerd heeft de onder zijn toezicht vallende advocaat mr. W. [de advocaat van klaagsters wederpartij] te wijzen op de door hem in een erfrechtelijke procedure gemaakte fouten. Daarnaast zou verweerder geweigerd hebben om mr. W. inhoudelijk te instrueren over de wijze waarop hij de zaak voor zijn cliënte zou dienen te behandelen.

3. Feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klaagster is reeds jarenlang verwikkeld in diverse procedures, onder andere tegen haar moeder, in verband met de nalatenschap van de vader van klaagster.

3.2 Klaagsters moeder werd onder meer bijgestaan door mr. W.  Klaagster heeft tegen mr. W. drie keer een tuchtklacht ingediend. De inhoud van deze klachten kwam er, kort gezegd, op neer dat mr. W. zijn cliënte onjuist zou hebben geïnformeerd en geadviseerd. Daarnaast zou mr. W. in een procedure feitelijke gegevens hebben verstrekt waarvan hij wist althans behoorde te weten dat deze onjuist waren. Daardoor zouden de belangen van onder andere klaagster zijn geschaad. Die klachten zijn door verweerder, tot 1 november 2007 deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam, onderzocht op de voet van het bepaalde in artikel 46c lid 2 Advocatenwet en vervolgens doorgezonden aan de raad van discipline.

De eerste klacht is in oktober 2006 deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en deels kennelijk ongegrond. De tweede klacht is in juni 2007 deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het tegen deze voorzittersbeslissing ingestelde verzet is n beide zaken ongegrond verklaard. De derde klacht is in november 2007 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De raad heeft het hiertegen ingestelde verzet gegrond verklaard en de klacht deels niet ontvankelijk deels ongegrond verklaard. Het hof van discipline heeft bij beslissing van 16 januari 2009 deze beslissing van de raad bekrachtigd.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 De klacht betreft het optreden van verweerder bij zijn onderzoek van de klacht van klaagster tegen de advocaat van haar wederpartij. De klacht is dus gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in zijn arrondissement. Uitgangspunt is dat wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat het advocatentuchtrecht voor hem blijft gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (i.e. misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Beoordeeld dient dus te worden of verweerder in zijn hoedanigheid van deken bij zijn onderzoek naar de klacht van klaagster tegen de advocaat van de wederpartij, het vertrouwen in de advocaatuur heeft ondermijnd doordat hij zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

4.2 In onderhavige zaak gaat het derhalve om de wijze waarop verweerder het in artikel 46c lid 2 bedoelde onderzoek heeft gedaan en met name om de vraag of verweerder daarbij de in 4.1 omschreven norm heeft overtreden.

4.3 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder op juiste wijze gebruik gemaakt van zijn beleidsvrijheid als deken bij dat onderzoek. Niet gebleken is dat verweerder daarbij gehandeld zou hebben in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Voor het overige is niet gebleken van feiten en omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden kunnen zijn ambtshalve een onderzoek naar de praktijkvoering van mr. W. te starten.

4.4 Klaagster meent kennelijk dat de deken de mogelijkheid of zelfs de plicht heeft om een advocaat te instrueren hoe hij zijn cliënt (inhoudelijk) dient te adviseren of bij te staan. Dat uitgangspunt is onjuist. Een advocaat komt juist een grote mate van vrijheid toe bij de wijze waarop hij de zaak van zijn cliënt behandelt en bepleit en de belangen van zijn cliënt behartigt. Dat klaagster van mening is dat de wijze waarop mr. W. zijn cliënte heeft geïnformeerd of geadviseerd niet juist is, kan daaraan niet afdoen. Dat levert in ieder geval geen mogelijkheid voor de deken op om zich te mengen in de praktijkuitvoering door mr. W. Terecht heeft verweerder zich er dan ook op beroepen dat hij niet de bevoegdheid heeft een advocaat te instrueren over de wijze waarop die advocaat de zaak voor zijn cliënte behandelt of heeft behandeld.

4.5 Met de deken is de raad van oordeel dat het onderhavige dossier geen aanknopingspunten biedt om van de deken te verlangen een onderzoek in te stellen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door de deken is dan ook geen sprake. De klacht zal ongegrond worden verklaard.

4.6 Nu de klacht ongegrond is, ziet de raad geen aanleiding om klaagsters verzoek tot het horen van getuigen te honoreren, nog daargelaten dat zo’n verhoor kennelijk zou moeten gaan over het inhoudelijk geschil tussen klaagster en haar familie, hetgeen niet ter beoordeling is in deze procedure.

BESLISSING:

4.7 De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gedaan door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. J.R. Goppel, A. de Groot, B.E. van der Molen, M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. M. Stevens als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 november 2009.

 

voorzitter        griffier

Deze beslissing is in afschrift op 10 november 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van orde van advocaten van het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: postbus 132, 4840 AC  Prinsenbeek.

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.  Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 548 4608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d.  Telefonische informatie: 076 548 4607.