Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-08-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0008

Zaaknummer

08-257U

Inhoudsindicatie

Klaagster verwijt verweerder dat (i) hij is opgetreden voor haar ex-partner in een strafzaak met betrekking tot mishandeling van klaagster, terwijl klaagster door een kantoorgenoot van verweerder is bijgestaan in een eerdere (asiel)procedure, (ii) hij klaagster op zijn kantoor heeft uitgenodigd voor een bespreking terwijl zij het vermeende slachtoffer was van zijn cliënt en (iii) hij klaagster tijdens die bespreking heeft aangerand. Het stond verweerder in de gegeven situatie niet vrij om voor de ex-partner van klaagster op te treden nu een kantoorgenoot van verweerder reeds de belangen van klaagster, het vermeende slachtoffer van de mishandeling, behartigde. Verweerder heeft in strijd met Gedragsregel 7 lid 4 gehandeld. Het ontvangen van klaagster door verweerder op zijn kantoor is op zich niet onbegrijpelijk. Verweerder had er beter aan gedaan er zorg voor te dragen dat klaagster tijdens die bespreking werd bijgestaan door haar eigen advocaat. Door de raad kan niet worden vastgesteld dat de aanranding heeft plaatsgevonden. Klacht deels gegrond.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 24 augustus 2009

in de zaak 08-257U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 17 maart 2009 bij de raad binnengekomen klacht van

Mevrouw

k l a a g s t e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

 

1. Verloop van de procedure

1.1 De raad heeft kennis genomen van de brief van 16 maart 2009, door de raad ontvangen op 17 maart 2009, van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 21, met bijlagen, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 juni 2009 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

2. De klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder:

a. klaagster, tijdens een bespreking op zijn kantoor heeft aangerand;

b. in strijd met Gedragsregel 7 lid 4 heeft gehandeld door de partner van klaagster bij te staan in een strafzaak waarin deze werd verdacht van mishandeling van klaagster, terwijl klaagster cliënt was bij een kantoorgenoot van verweerder; en

c. in strijd met Gedragsregel 2 lid 1 heeft gehandeld door met klaagster, zijnde het vermeende slachtoffer van zijn cliënt, op zijn kantoor te hebben gesproken.

Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klaagster de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overtreden en niet de zorgvuldigheid jegens klaagster betracht die een behoorlijk advocaat betaamt.

3. Feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 In juni 2004 heeft klaagster aangifte gedaan van mishandeling door haar ex-partner. De ex-partner van klaagster heeft zich tot het kantoor van verweerder gewend voor juridische bijstand in de tegen hem naar aanleiding van deze aangifte aanhangig gemaakte strafzaak. In eerste instantie wendde de ex-partner van klaagster zich tot mr. X, een kantoorgenoot van verweerder. Aangezien mr. X reeds voor klaagster had opgetreden in haar asielprocedure, is de ex-partner van klaagster binnen het kantoor doorverwezen naar verweerder ter behandeling van zijn zaak.

3.3 Verweerder heeft klaagster voor een bespreking op zijn kantoor uitgenodigd. Klaagster is op 19 augustus 2004 het kantoor van verweerder verschenen. Na afloop van deze bespreking is klaagster bij haar contactpersoon bij Vluchtelingenwerk langsgegaan, waarbij klaagster heeft verteld dat zij tijdens de bespreking van die morgen op het kantoor bij verweerder door hem was aangerand. Per e-mail van 19 augustus 2004 heeft de contactpersoon van klaagster bij Vluchtelingenwerk contact gezocht met mr. X, waarbij zij zich namens klaagster heeft beklaagd over het gedrag van verweerder. Op 31 augustus 2004 heeft klaagster aangifte gedaan van aanranding door verweerder. Naar aanleiding van deze aangifte heeft de politie een aantal personen als getuigen gehoord. Op basis van de aangifte en deze getuigenverklaringen heeft de officier van justitie in het arrondissement Utrecht een vordering tot gerechtelijk vooronderzoek ingesteld. Op 27 april 2006 is klaagster door de rechter-commissaris gehoord in de strafzaak tegen verweerder. De raadsman van verweerder is tijdens dit verhoor eveneens in de gelegenheid gesteld vragen aan klaagster te stellen.

3.4 Het openbaar ministerie heeft verweerder een transactie aangeboden bestaande uit 80 uur dienstverlening. Verweerder heeft dit aanbod in eerste instantie aanvaard, maar vervolgens alsnog geweigerd. Verweerder is daarop door het openbaar ministerie gedagvaard voor de politierechter. Op 5 mei 2008 is verweerder door de politierechter vrijgesproken. Het openbaar ministerie heeft geen hoger beroep ingesteld.

4. Beoordeling van onderdeel a. van de klacht

Klaagster en verweerder verschillen van mening over hetgeen tijdens de bespreking op het kantoor van verweerder is voorgevallen. De raad beschikt niet over bevoegdheden die tot waarheidsvinding op dit punt zouden kunnen leiden. Aan de hand van hetgeen partijen aan dossierstukken ter beschikking hebben gesteld en hetgeen klaagster en verweerder ter zitting hebben verklaard, kan niet door de raad worden vastgesteld dat de door klaagster aan verweerder verweten aanranding heeft plaatsgevonden. Onderdeel a van de klacht is ongegrond.

5. Beoordeling van onderdeel b. en c. van de klacht

Het feit dat mr. X, als kantoorgenoot van verweerder, reeds de belangen van klaagster behartigde, brengt met zich dat het verweerder niet vrij stond op te treden voor de ex-partner van klaagster in een procedure die betrekking had op een mishandeling waarvan klaagster het slachtoffer was. In deze situatie was het kenbaar voor verweerder, althans had het kenbaar behoren te zijn, dat zich een belangenconflict zou voordoen indien hij voor de ex-vriend van klaagster in de strafzaak zou optreden. Gedragsregel 7 lid 4 legt als hoofdregel vast dat het een advocaat niet toegestaan is tegen een voormalige of bestaande cliënt van hem of van een kantoorgenoot van hem op te treden. Op deze hoofdregel worden in Gedragsregel 7 lid 5 een aantal uitzonderingen geformuleerd welke met elkaar gemeen hebben dat het situaties betreft waarin de belangen van de bestaande of voormalige cliënt van de advocaat of van een kantoorgenoot in beginsel niet worden geschaad doordat de advocaat of diens kantoorgenoot tegen deze cliënt optreedt. De raad is van mening dat deze uitzonderingen in het onderhavige geval niet voor toepassing in aanmerking komen. Dit volgt reeds uit het feit dat het optreden van verweerder als belangenbehartiger van de ex-vriend van klaagster in de strafzaak, er aan heeft bijgedragen dat bij klaagster de indruk is ontstaan dat gegevens uit haar verblijfsrechtelijke dossier door de raadsman van verweerder tegen haar zijn gebruikt tijdens het verhoor van klaagster in de strafzaak tegen verweerder. Ook de bijzonder kwetsbare positie waarin klaagster zich destijds bevond, en waarmee verweerder bekend was, laat geen ruimte voor het aanvaarden van een uitzondering op de hoofdregel, die immers ter bescherming van klaagster is geschreven. Door de belangen van de ex-partner van klaagster te behartigen in een procedure waarbij het slachtoffer, klaagster, reeds cliënt was van zijn kantoor, heeft verweerder in strijd gehandeld met Gedragsregel 7 lid 4. Onderdeel b. van de klacht is gegrond.

Vanuit de gedachte dat het verweerder vrij zou staan op te treden voor de ex-partner van klaagster, hetgeen gelet op het voorgaande niet het geval is, is het op zich niet onbegrijpelijk dat verweerder klaagster op zijn kantoor heeft ontvangen. Verweerder had er evenwel beter aan gedaan als hij erop had toegezien dat mr. X bij dat gesprek aanwezig was geweest, dan wel zou hebben gewacht tot klaagster een andere advocaat had ingeschakeld. De uitnodiging van verweerder tot een bespreking met klaagster op zijn kantoor is op zichzelf niet klachtwaardig. Gelet op de destijds tenminste aanwezige schijn van belangenverstrengeling, had verweerder zich hier echter beter van kunnen onthouden, dan wel ervoor zorg kunnen dragen dat klaagster in dat gesprek zou worden bijgestaan door haar eigen advocaat, of als daar vanwege een spoedeisend karakter niet op kon worden gewacht door zijn kantoorgenoot mr. X zou zijn vergezeld. Onderdeel c. van de klacht is ongegrond.

MAATREGEL:

Met het voorgaande is vast komen te staan dat verweerder door op te treden voor de ex-partner van klaagster in een procedure waarin de ex-partner van klaagster beschuldigd werd van mishandeling van klaagster, terwijl klaagster als slachtoffer van deze mishandeling reeds cliënt was van een kantoorgenoot van verweerder, heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Verweerder had zich, gelet op de bijzonder kwetsbare positie waar klaagster zich destijds in bevond, behoren te onthouden van het behartigen van de belangen van haar ex-vriend in deze strafprocedure. De raad acht het opleggen onderstaande maatregel daarom passend.

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart:

- onderdeel a. van de klacht ongegrond;

- onderdeel b. van de klacht gegrond;

- onderdeel c van de klacht ongegrond; en

- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. A.H. Kist, voorzitter, mr. E.J. Ferman, mr. S.M. Gaasbeek-Wielinga, mr. H.C.M.J. Karskens, mr. B.E. van der Molen, leden, met bijstand van mr. B.M. Visser als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 augustus 2009.

 

voorzitter        griffier

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 25 augustus 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld ten aanzien van de onderdelen van de klacht die ongegrond zijn bevonden door:

- klaagster

-        verweerder 

-        de deken van de Nederlandse orde van advocaten

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld ten aanzien van de onderdelen van de klacht die gegrond zijn bevonden door:

-        verweerder    

-        de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

 Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC  Prinsenbeek.

b.  Bezorging

 De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.  Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 548 4608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d.  Telefonische informatie: 076 548 4607.