Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-05-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0153

Zaaknummer

08-064H

Inhoudsindicatie

klacht tegen advocaat waarmee een samenwerkingsverband in het kader van het voeren van een juridisch adviesbureau heeft bestaan. klagers verwijten verweerder gebrek aan onderlinge welwillendheid, onjuiste voorlichting aan de rechter en het treffen van onterechte executiemaatregelen. klacht ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 11 mei 2009

in de zaak  08-064H

_________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 15 februari 2008 binnengekomen klacht van:

 

de heer

de heer

Samen: k l a g e r s

tegen:

de heer mr.

advocaat te 

v e r w e e r d e r

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 14 februari 2008 door de raad ontvangen op 15 februari 2008 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 14 oktober 2008 in aanwezigheid van partijen.

1.3 Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Zoals daarin vermeld is de zaak na behandeling ter zitting aangehouden in afwachting van de door partijen gewenste bemiddeling; inmiddels is gebleken dat deze niet geslaagd is, zodat thans zal worden beslist.

 

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

(a) de in paragraaf 1.1 genoemde brieven van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 19 met bijlagen genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst;

(b) de bij de mondelinge behandeling van de klacht door klagers overgelegde pleitaantekeningen.

(c) de door verweerder bij de mondelinge behandeling overgelegde acht producties.

2. Klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder, in strijd met artikel 46 Advocatenwet, financiële schade aan klagers heeft toegebracht door

(a) niet mee te werken aan een door klager sub 2 verzocht uitstel van een comparitie van partijen in verband met de vakantie van die klager;

(b) in een kort geding procedure de rechter onjuist voor te lichten over de reden van een door verweerder verzochte aanhouding en na te laten klager sub 2 tijdig te berichten dat hij om aanhouding had verzocht;

(c) cliënten van klagers te adviseren dat zij bij hun overstap naar verweerder niet behoeven af te rekenen met het kantoor van klagers;

(d) onterecht executiemaatregelen te treffen.

3. Feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klagers zijn in 2004 een samenwerkingsverband met verweerder aangegaan. In 2005 is deze samenwerking in ruzie geëindigd, waarna over en weer een aantal civiele procedures aanhangig zijn gemaakt. Naast deze procedures hebben verweerder en klagers elkaar ook bestreden in het kader van de procedures die zij voor hun klanten voeren of hebben gevoerd casu quo in het kader van de procedures die zij tegen voormalige klanten voeren of hebben gevoerd. Voorts hebben klagers tevens een aantal klachtprocedures tegen verweerder aangespannen.

3.2 In één van de procedures met verweerder als gedaagde en klager sub 2 als eiser was op 5 juli 2006 een comparitiezitting gelast met het oog op het verstrekken van inlichtingen aangaande de afrekening van de rekening courant verhouding tussen partijen. Naar aanleiding van een verzoek om uitstel door klager sub 2 heeft verweerder aan de rechtbank geschreven niet akkoord te kunnen gaan met het verzochte uitstel waarna de rechtbank bepaald heeft dat de comparitiezitting op 5 juli 2006 doorgang diende te vinden.

3.3 In een door verweerder tegen klager sub 2 aanhangig gemaakte kort geding procedure tot afgifte van boekhoudingstukken heeft verweerder kort voor de mondelinge behandeling aan de voorzieningenrechter om aanhouding verzocht. Daags voor de zitting heeft verweerder na sluitingstijd van het kantoor van klagers bij fax van 17:21 u aan de gedaagde klager laten weten dat de behandeling op zijn verzoek werd aangehouden. Klager sub 2  heeft daarop bij fax van 17:54 u aan de voorzieningenrechter laten weten dat de mondelinge behandeling doorgang moest vinden en dat klager sub 2 op de zitting van daags nadien zou verschijnen. De zitting heeft evenwel geen doorgang gevonden en klager sub 2 is onverrichterzake afgereisd.

3.4 Nadat de samenwerking tussen klagers en verweerder is verbroken, hebben een aantal cliënten van klagers de overstap naar verweerder gemaakt en daarbij geweigerd om aan hen door klagers in rekening gebrachte honoraria te betalen.

3.5 In een procedure die verweerder ten behoeve van één van zijn cliënten tegen onder meer  een aan het kantoor van klagers gelieerde stichting heeft gevoerd, is die stichting veroordeeld tot betaling van een geldsom op  verbeurte van een dwangsom bij niet-nakoming. Verweerder heeft het desbetreffend vonnis aan de stichting betekend zonder zich eerst ervan te gewissen of vrijwillig aan het vonnis zou worden voldaan.

4. Beoordeling onderdeel (a) van de klacht

4.1 Verweerder heeft in de bodemprocedure aangaande de afrekening van de rekening courant verhouding bij brief van 21 juni 2006 (klachtdossier p. 124) aan de rechtbank laten weten dat en op grond waarvan hij zich met het door klagers verzochte uitstel niet kon verenigen.  De rechtbank heeft het verzet van verweerder tegen het gevraagde uitstel gehonoreerd.

4.2 Op een verzoek tot uitstel van een behandeling als het onderhavige beslist de rechtbank. Hoewel het niet getuigt van welwillendheid aan de zijde van verweerder om geen medewerking aan het verzoek tot uitstel te verlenen, is de raad van oordeel dat dit niet tuchtrechtelijk laakbaar is. Op de tussen advocaten geldende regel van onderlinge welwillendheid kan door klagers geen beroep worden gedaan nu zij niet tot deze beroepsgroep behoren. Voorts heeft de raad geconstateerd dat in voorkomende gevallen van de zijde van klagers evenmin sprake is van welwillendheid tegenover verweerder.

4.3 Onderdeel (a) van de klacht is derhalve ongegrond.

 

5. Beoordeling onderdeel (b) van de klacht

5.1 Klagers klagen er over dat verweerder de voorzieningenrechter onjuist heeft voorgelicht over de reden van aanhouding van het kort geding. Voorts klagen zij erover dat verweerder hen te laat daaromtrent heeft geïnformeerd.

5.2 Het gaat ten deze om de aanhouding van een door verweerder als eiser aanhangig gemaakt kort geding tegen klagers, waarvan hij uitstel wenste. Het is derhalve de vraag wat het belang van klagers bij dit klachtonderdeel is. Voorts kan de raad zich bij gebreke van feitelijke onderbouwing geen oordeel vormen over de vraag of verweerder een juiste grond voor dit uitstel heeft aangevoerd. Derhalve staat niet vast dat verweerder de voorzieningenrechter verkeerd heeft voorgelicht.

5.3 Met betrekking tot de vraag of verweerder te laat melding van de aanhouding heeft gemaakt, constateert de raad dat klagers voorafgaand aan de zitting van daags nadien tijdig kennis van de desbetreffende melding hebben kunnen nemen, gezien de in 3.3 vermelde reactie van klagers. Bij een kort geding is het niet ongebruikelijk dat een verzoek tot aanhouding kort voor de zitting wordt gedaan en niet valt in te zien dat verweerder hieromtrent een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.4 Onderdeel (b) van de klacht is derhalve ongegrond.

6. Beoordeling onderdeel (c) van de klacht

6.1 Onderdeel (c) van de klacht betreft de aantijging dat verweerder cliënten van klagers heeft geadviseerd dat zij bij hun overstap naar verweerder niet behoeven af te rekenen met het kantoor van klagers.

6.2 Aangezien dit onderdeel van de klacht niet is onderbouwd met vaststaande feiten, kan de raad zich hierover geen oordeel vormen.

6.3 Onderdeel (c) van de klacht is derhalve ongegrond.

7. Beoordeling onderdeel (d) van de klacht

7.1 In onderdeel (d) van de klacht wordt geklaagd dat verweerder in strijd met gedragsregel 19 zijn wederpartij geen redelijke termijn voor beraad heeft gegeven alvorens executiemaatregelen te treffen.

7.2 De raad overweegt dat, wat er verder zij van het niet geven van een termijn voor beraad, in het onderhavig geval een vonnis was gewezen waarbij op de veroordeling tot betaling een dwangsom was gesteld. Teneinde eventueel aanspraak te kunnen maken op die dwangsom dient het vonnis in elk geval betekend te worden aan de veroordeelde partij. Daarom is het in het belang van de cliënt dat zo spoedig mogelijk tot betekening wordt overgegaan. In casu heeft verweerder het belang van zijn cliënt vooropgesteld en is van tuchtrechtelijke laakbaarheid geen sprake.

7.3 Onderdeel (d) van de klacht is derhalve ongegrond.

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart de onderdelen (a), (b), (c) en (d) van de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. H.F. Doeleman, mr. L.D.H. Hamer, mr. H.C.M.J. Karskens en mr. H.B. de Regt, leden met bijstand van mr. M.J.J. de Bontridder als griffier en uitgesproken ter zitting van 11 mei 2009.

 

voorzitter          griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 11 mei 2009 aangete¬kende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipli¬ne worden ingesteld door:

- klagers

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroep¬schrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipli¬ne. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet moge¬lijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per Post 

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC  Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 - 548 46 08.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie: 076 - 548 46 07.

* * * * *