Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-02-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0273

Zaaknummer

08-198U

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij over het entameren van procedure namens de wederpartij ongegrond; dit valt onder de advocatuurlijke vrijheid. Gegronde klacht tegen het toezenden van brief aan tuchtcollege na sluiting van de zaakbehandeling; gedragsregel 15 lid 2 geldt ook wanneer de wederpartij van de advocaat geen advocatuurlijke bijstand heeft

Uitspraak

BESLISSING d.d. 3 februari 2009

in de zaak 08-198 U

________________________

 

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 27 juli 2008 binnengekomen klacht van:

 

de heer

 k l a g e r

 

tegen:

 

mr.

 v e r w e e r d e r 

  

1                    Verloop van de procedure

1.1           Bij brief van 22 juli 2008, bij de raad binnengekomen op 27 juli 2008, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2           De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 november 2008 in aanwezigheid van klager en verweerder, elk vergezeld door een kantoorgenoot. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3           De raad heeft kennis genomen van:

-            de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad;

-            de stukken genummerd 1 t/m 13 zoals opgenomen in de bij die brief gevoegde bijlagen;

-     de brief van verweerder aan de raad van 23 oktober 2008;

-     het proces-verbaal van de zitting van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam d.d. 15 januari 2008, zoals ter zitting aan de raad is overhandigd.

 

2                    De klacht

2.1           De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

a)        ten onrechte namens zijn cliënt een procedure heeft gevoerd tegen het  (deurwaarderskantoor van) klager;

b)        ten onrechte in de tuchtprocedure tussen verweerder en klager bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam na de sluiting van de behandeling een brief aan de Kamer heeft gestuurd, zonder toestemming daartoe van de Kamer en van klager.

 

2.2           Door aldus te handelen heeft verweerder volgens klager de norm neergelegd in art. 46 Advocatenwet overschreden.

3                    Feiten:

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1           Klager heeft een deurwaarderskantoor. Klager heeft naar aanleiding van instructies van verweerder gelden geïncasseerd ten behoeve van de heer X, cliënt van verweerder. Klager heeft deze gelden niet uitbetaald aan verweerder, omdat klager deze heeft verrekend met openstaande vorderingen van klager op het kantoor van verweerder. Daarop heeft verweerder namens X een civiele procedure gevoerd tegen klager en daarbij uitbetaling van de gelden aan X gevorderd. In deze procedure is klager bij verstek veroordeeld tot betaling van deze gelden aan cliënt X. In de door klager gestarte verzetprocedure is het verstekvonnis vernietigd.

3.2           Over een andere verrekening door klager heeft verweerder een klacht tegen klager ingediend bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. Op 15 januari 2008 heeft een zitting plaatsgevonden bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders. Aan het eind van die zitting heeft de voorzitter van de Kamer de behandeling van de klacht gesloten en bepaald dat op 26 februari 2008 uitspraak zal worden gedaan. Na de zitting heeft verweerder nog een brief gezonden aan de Kamer, zonder voorafgaande toestemming daartoe van de Kamer en klager. De Kamer heeft verweerders klacht tegen klager ongegrond verklaard. Verweerders brief aan de Kamer is niet betrokken bij dit oordeel van de Kamer. Tegen het oordeel van de Kamer is door verweerder appel ingesteld, welke procedure nog loopt.

4                    Beoordeling

Ad klachtonderdeel a:

4.1           Dit klachtonderdeel betreft het handelen van verweerder als advocaat van zijn cliënt de heer X, klagers wederpartij in de door verweerder namens X tegen klager ingestelde civiele procedure. Daarom heeft te gelden de door het hof van discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2           Door voor zijn cliënt een procedure te entameren tegen klager heeft verweerder, naar het oordeel van de raad, niet gehandeld in strijd met bovengenoemde maatstaf. Daarbij overweegt de raad dat verweerder in de door hem voor X geëntameerde procedure bezwaar maakte tegen de verrekening door klager en de procedure daarmee mede een juridische discussie betrof.

4.3           Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b:

4.4           Dit klachtonderdeel houdt in dat verweerder zonder toestemming van klager zich tot de rechter heeft gewend (de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam) nadat de behandeling van de zaak gesloten was. Gedragsregel 15 lid 2 bepaalt dat dergelijk handelen van een advocaat niet is geoorloofd.

4.5           De raad overweegt dat de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten dient te toetsen aan de in art. 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, al kunnen deze, ook gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet-naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden.

4.6           De raad constateert dat verweerder ter zitting van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders geen toestemming heeft gekregen om na de zitting nadere stukken in het geding te brengen. Aan het slot van de zitting heeft de Voorzitter van de Kamer de behandeling van de zaak gesloten. Nadien heeft verweerder, zonder toestemming van klager te vragen, een brief aan de Kamer toegezonden. De raad oordeelt dat verweerder daarmee Gedragsregel 15 lid 2 heeft geschonden.

4.7           Het standpunt van verweerder dat deze gedragsregel niet geldt wanneer de wederpartij niet door een advocaat wordt bijgestaan, gaat niet op. De ratio van deze gedragsregel is immers dat het debat ten overstaan van de rechter op enig moment klaar is en dat van een advocaat verwacht mag worden dat deze zich onthoudt van een gedraging als de onderhavige, ongeacht of de wederpartij van de advocaat in kwestie advocatuurlijke bijstand heeft of niet.

4.8           Aan de constatering van de raad dat verweerder in strijd met Gedragsregel 15 lid 2 heeft gehandeld, doet niet af dat klager, na ontvangst van een kopie van verweerders brief aan de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders, daartegen geen bezwaar heeft gemaakt bij verweerder of de Kamer. Evenmin doet daaraan af dat de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders de brief na ontvangst niet aan verweerder geretourneerd heeft. Hetzelfde geldt voor het feit dat de appelprocedure tegen de uitspraak van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders nog loopt en verweerder in de appelprocedure de mogelijkheid heeft (gehad) deze brief alsnog in het geding te brengen.

4.9           Door zich in deze fase van de tuchtrechtelijke procedure bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders zonder toestemming van klager tot deze Kamer te wenden, heeft verweerder tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. De raad oordeelt daarom dat dit klachtonderdeel gegrond is.

Maatregel:

 

4.10        Bij het bepalen van de op te leggen maatregel ten aanzien van klachtonderdeel b, neemt de raad in aanmerking dat de handelwijze van verweerder in strijd met Gedragsregel 15 lid 2 niet zodanig laakbaar is dat aanleiding bestaat om verweerder een maatregel op te leggen.

BESLISSING

 

De raad van discipline verklaart:

 

-           klachtonderdeel a ongegrond

-           klachtonderdeel b gegrond.

 

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. H.F. Doeleman, mr. L.D.H. Hamer, mr. H.B. de Regt en mr. B. Roodveldt, leden, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2009.

 

 

 

voorzitter                                                                    griffier

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 3 februari 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

 

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

 

 

Van deze beslissing kan ten aanzien van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

 

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

 

Ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel kan hoger beroep worden ingesteld door:

 

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroep­schrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipli­ne. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet moge­lijk.

 

 

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

 

 

a.         Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

 

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

 

c.         Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

d.         Telefonische informatie

076 - 548 4607.