Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-05-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0678

Zaaknummer

08-309A

Inhoudsindicatie

Klachtonderdeel a deel gegrond zonder oplegging van enig maatregel.

Inhoudsindicatie

Kachtonderdeel b ongegrond.

Inhoudsindicatie

Voorop staat dat een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur is gediend met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid. Derhalve worden advocaten geacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren. In casu is het de Raad genoegzaam gebleken dat de onderlinge verhouding is verstoord, doch niet is duidelijk geworden aan wie dit nu exact kan worden verweten.

Uitspraak

 BESLISSING d.d. 18 mei 2009

in de zaak 08-309A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 30 oktober 2008 binnengekomen klacht van:

de heer Mr.

k l a g e r

tegen:

de heer mr.

v e r w e e r d e r

1.  verloop van de procedure:

1.1. Bij brief van 28 oktober 2008, door de raad ontvangen op 30 oktober 2008, heeft de deken van  de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is behandeld ter zitting van de raad op 11 maart 2009 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3. De raad heeft kennis genomen van:

a.  de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 10 en de in die brief genoemde inventarislijst;

b.  het proces-verbaal van de zitting van 11 maart 2009.

2. de klacht:

2.1. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

a. communiceert op een wijze zoals een goed advocaat niet betaamt door bepaalde insinuaties te doen en herhaaldelijk, ongefundeerd en loos te dreigen met klachten;

b. door het verstrekken van onjuiste informatie heeft getracht de voorzieningenrechter op het verkeerde been te zetten met betrekking tot een openbare betekening van de dagvaarding.

2.2. Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klager de norm, vastge-legd in art. 46 Advocatenwet, overtreden.

3. feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is ver-klaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1. Klager behartigt de belangen van een cliënte bij het innen van haar vordering op de cliënt van verweerder. De vordering is gebaseerd op diverse (leen)overeenkomsten uit de perio-de 1996-1998 waarin als woonplaats van verweerders cliënt, is vermeld ‘F., 5358 S. D., J., 33458’.

3.2. Op 7 juni 2002 bericht het ‘Office of Foreign Litigation’ te Washington het parket te Rot-terdam dat verweerders cliënt niet meer woonachtig is op het adres ‘5358 S. D., J., F. 33458’ en dat hij geen nieuw adres heeft achtergelaten.

3.3. Tot zekerheid van betaling van de vordering heeft klager op 9 oktober 2006 op verzoek van zijn cliënte en ten laste van verweerders cliënte conservatoir (derden)beslag gelegd en ingeschreven in de daartoe bestemde registers. De derdenverklaringen zijn door klager naar het adres onder 3.1 verzonden.

3.4. Bij (het niet-uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) verstekvonnis van de rechtbank Rotter-dam van 14 maart 2007 is de vordering toegewezen en bij exploot van 29 maart 2007 in persoon aan verweerders cliënt betekend. Verweerder heeft namens zijn cliënt hoger be-roep aangetekend bij dagvaarding van 11 juni 2007 tegen de zitting van 20 september 2007 bij het hof te ’s-Gravenhage. Die dagvaarding vermeldt als woonplaats van verweer-ders cliënt ‘Jupiler, Florida, Verenigde Staten’, met als gekozen woonplaats het kantoor-adres van verweerder. Ter comparitie vóór het nemen van grieven, is verweerder noch zijn cliënt verschenen.

3.5. Bij brief van 26 februari 2008 vraagt verweerder klager om afschriften van de derdenver-klaringen betreffende het beslag uit 3.3. Bij brief van 5 maart 2008 bericht klager ver-weerder dat hij de derdenverklaringen heeft doorgezonden naar het adres onder 3.1. Bij brief van 6 maart 2008 verzoekt klager verweerder ondermeer alsnog de derdenverklarin-gen op te sturen bij gebreke waarvan klager zich tot de deken zal wenden, zo schrijft hij.

3.6. Bij brief van 5 mei 2008 vraagt klager verweerder om verhinderdata in verband met een kort geding. Tevens vraagt klager of verweerders cliënt woonplaats kiest op het kantoor van verweerder. Bij brief van 9 mei 2008 bericht een kantoorgenoot van verweerder dat verweerder na terugkomst van vakantie klager van verhinderdata zal voorzien. Klager be-richt de kantoorgenoot aanstonds dat daarop niet zal worden gewacht. De datum voor het kort geding wordt eenzijdig vastgesteld op 29 mei 2008 om 13.45uur.

3.7. Bij openbaar exploot van 15 mei 2008 wordt verweerders cliënt gedagvaard om in het kort geding te verschijnen. Op 19 mei 2008 stelt klager verweerder in kennis van de da-tum en het tijdstip.

3.8. Bij brief van 22 mei 2008 bericht verweerder de voorzieningenrechter dat hij niet ter zit-ting niet zal verschijnen bij gebreke van enige instructie of machtiging van zijn cliënt. Voorts wijst hij de voorzieningenrechter kort gezegd op een betekeningsgebrek dat nie-tigheid van de dagvaarding meebrengt, hetgeen een verstekverlening zou moeten verhin-deren. Afsluitend schrijft verweerder:

“Kopie dezes zend ik per gelijke post aan Mr Smits, advocaat van eiseres”.

3.9. Bij brief van 23 mei 2008 zendt verweerder aan klager een afschrift van zijn brief aan de voorzieningenrechter van 22 mei 2008. Verweerder besluit deze brief met de zin:

“Aldus heeft u de Rechtbank, naar het zich laat aanzien, bewust onjuist geïnformeerd.”.

3.10. Bij brief van 27 mei 2008 sommeert verweerder klager om alsnog de voorzieningenrech-ter van de juiste informatie te voorzien bij gebreke waarvan een klacht in het vooruitzicht wordt gesteld.

4. beoordeling van de klacht

 onderdeel a

4.1 Voorop staat dat een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur is gediend met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid. Derhalve worden advocaten geacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhou-ding kan verstoren.

4.2 Dat de onderlinge verhouding tussen klager en verweerder is verstoord, is de raad ge-noegzaam duidelijk geworden. Het is de raad evenwel niet duidelijk aan wie dat nu kan worden verweten. Beide partijen hebben in het belang van hun cliënten op het scherpst van de snede gecommuniceerd en geprocedeerd. Beide partijen hebben daarbij scherpe bewoordingen gebruikt. De raad meent dat ondanks het gebruik van de tekst en de toon-zetting daarvan door verweerder in zijn brieven van 6 maart 2008, 23 en 27 mei  2008, daarmee niet kan worden gezegd dat de grens van het toelaatbare is overschreden. De raad merkt in dat verband nog op dat enkel in de brief van 27 mei 2008 wordt gedreigd met een klacht, dus van herhaaldelijk dreigen, zoals klager stelt, kan niet worden gespro-ken.

4.3 Wel is komen vast te staan dat verweerder in strijd met zijn mededeling in zijn brief aan de voorzieningenrechter van 22 mei 2008 een afschrift daarvan niet per gelijke post aan klager heeft verzonden. Blijkens de brief aan klager van 23 mei 2008 heeft verweerder dit pas daags erna gedaan. Dat is klachtwaardig. Van verweerder mocht worden verwacht dat hij overeenkomstig zijn mededeling voornoemd zou handelen. Evenwel ziet de raad ge-zien de beperkte ernst van de gedraging geen aanleiding een maatregel op te leggen.

onderdeel b

4.4 Voorop staat dat een advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbegrensd doch kan ondermeer worden ingeperkt indien de belangen van de we-derpartij onnodig of onredelijk -zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend- worden geschonden. Van dat laatste is niet gebleken. Met een evident belang voor zijn cli-ent, heeft verweerder zich middels de brief van 22 mei 2007 tot de voorzieningenrechter gewend en daarbij een juridisch standpunt ingenomen die tot een niet-verstekverlening zou moeten leiden. Dit standpunt -wat daar verder ook van zij- betreft een civielrechtelijk (betekenings)geschil dat partijen kennelijk verdeeld houdt. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen. Dit onderdeel is dan ook ongegrond.

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart:

- klachtonderdeel a deels gegrond zonder oplegging van enige maatregel;

- klachtonderdeel b ongegrond;

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mr. B.E. van der Molen, mr. M. Pannevis, mr. M.L.F.J. Schyns, mr. J.J. Trap, leden, met bijstand van mr. L. Koning als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2009.

 

 

voorzitter         griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 mei 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan wat betreft het gegrond geoordeelde onderdeel bij het hof van discipline hoger beroep worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan wat betreft het ongegrond geoordeelde onderdeel bij het hof van disci-pline hoger beroep worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mo-gelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek;

bezorging

De griffie van het hof van discipline is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren;

per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden gezonden aan de griffie van het hof van discipline.

Voor telefonische informatie is de griffie van het hof van discipline bereikbaar onder telefoon-nummer 076 -548 4607.

* * * * *