Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-03-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0227

Zaaknummer

08-297U

Inhoudsindicatie

Beslissing van de wrakingskamer. Wraking van de voorzitter en de leden van de betreffende raad op basis van een volgens verzoeker door de voorzitter gedane uitlating waar de leden vervolgens geen afstand van wilden nemen. Indien de voorzitter en/of leden van de raad zich niet verschonen, moet in beginsel van hun onpartijdigheid  worden uitgegaan. Verzoeker heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een aanknopingspunt kunnen opleveren om deze onpartijdigheid in twijfel te trekken. Het verzoek tot wraking van de voorzitter en leden van de betreffende raad wordt afgewezen.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Raad van discipline

in het ressort Amsterdam

 

BESLISSING d.d. 23 maart 2009

in de zaak 08-297U

_____________________________

 

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het op 7 oktober 2008 ter zitting van de raad gedaan verzoek van:

 

mr.

 

v e r z o e k e r

 

tot wraking van de

 

raad van discipline

in zijn samenstelling ter zitting van 7 oktober 2008, bestaande uit:

 

mr. H. Brouwer, voorzitter

mr. E.J. Ferman

mr. J.R. Goppel

mr. M. Pannevis

mr. L.D.H. Hamer

 

 

1.             Verloop van de procedure

 

1.1        Op de zitting van de raad van 7 oktober 2008, die onder voorzitterschap stond van mr. Brouwer, was de voortgezette behandeling door de raad van discipline gepland van de op 7 mei 2007 binnengekomen klacht van de advocaat-generaal mr. W.P.A. Korver tegen verzoeker en twee kantoorgenoten van verzoeker. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 7 oktober 2008 heeft verzoeker tijdens die zitting een verzoek tot wraking van de voorzitter en de leden van de raad van discipline gedaan. Bij brief van 8 oktober 2008, door de raad ontvangen op 14 oktober 2008, heeft verzoeker de wrakingsgronden toegelicht. De door verzoeker in deze brief opgenomen gronden zijn onder te verdelen in:

           a.           gronden ten aanzien van de wraking van de voorzitter;

           b.          gronden ten aanzien van de wraking van alle leden;

           c.          gronden ten aanzien van de wraking van de voorzitter, mr. Goppel en mr. Ferman; en

           d.          gronden ten aanzien van de wraking van mr. Pannevis.

 

 

 

 

2.             Het verzoek

 

2.1         Aan het verzoek tot wraking van de voorzitter van de raad wordt door verzoeker ten grondslag gelegd dat:

          a.     de voorzitter van de raad ter zitting van 7 oktober 2008 zou hebben gezegd: "U alle drie menen, als enigen, de waarheid in pacht te hebben" waardoor de voorzitter blijk heeft gegeven van een gebrek aan onbevangenheid jegens verzoeker;

          b.           de voorzitter bij het door verzoeker verlaten van de zaal gesuggereerd zou hebben aanstalten te maken om eventueel voort te gaan met de inhoudelijke behandeling van de klacht jegens verzoeker, waardoor de voorzitter de nietigheid van een eventuele verdere behandeling en beslissing heeft genegeerd, daarmee blijk gevend van een gebrek aan onpartijdigheid jegens verzoeker;

          c.            de voorzitter ten onrechte heeft nagelaten de brief van 25 september 2008 aan de raad van een kantoorgenoot van verzoeker ter beschikking te stellen aan de leden, waardoor de leden ter zitting geen kennis hadden van de inhoud van deze brief, die – naar verzoeker stelt - mede namens verzoeker in het geding was gebracht.

 

2.2         Aan het verzoek tot wraking van de behandelende leden van de raad wordt door verzoeker ten grondslag gelegd dat:

a.   deze leden er geen bezwaar tegen hebben gemaakt dat hen in de fase van de voorbereiding van de onderhavige zaak onderdelen van het procesdossier waren onthouden; en

                 b.   deze leden, ondanks het feit dat hen onderdelen van het procesdossier waren onthouden, desondanks bereid waren de zaak ter zitting te behandelen.

 

2.3         Aan het wrakingsverzoek ten aanzien van de voorzitter, mr. Goppel en mr. Ferman wordt door verzoeker voorts ten grondslag gelegd dat:

a.   zij er geen blijk van hebben gegeven afstand te willen nemen van de praktijk dat tuchtrechtelijke persoonsgegevens van een collega van verzoeker door de raad worden bewaard en gebruikt in een tuchtrechtelijke procedure jegens deze kantoorgenoot van verzoeker, waardoor deze kantoorgenoot van verzoeker zich genoodzaakt heeft gezien aangifte te doen jegens de voorzitter, mr. Goppel en mr. Ferman vanwege medeplichtigheid aan het plegen van strafbare feiten;

                    b.   de voorzitter en mr. Goppel en mr. Ferman vanwege deze tegen hen ingediende strafklachten redelijkerwijs niet geacht kunnen worden onbevangen te zijn jegens deze kantoorgenoot van verzoeker, terwijl dit gebrek aan onbevangenheid zich tevens tot verzoeker zal uitstrekken.

 

2.4         Aan het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. Pannevis wordt bovendien ten grondslag gelegd dat:

a.   hij er geen blijk van heeft gegeven aan de sommatie van de kantoorgenoot van verzoeker te voldoen door afstand te nemen van de praktijk dat tuchtrechtelijke persoonsgegevens van deze kantoorgenoot van verzoeker door de raad worden bewaard en gebruikt in een tuchtrechtelijke procedure jegens deze kantoorgenoot van verzoeker;

                    b.   mr. Pannevis vanwege het door de kantoorgenoot van verzoeker tegen hem in het vooruitzicht gestelde strafrechtelijk optreden redelijkerwijs niet geacht kan worden onbevangen te zijn jegens deze kantoorgenoot van verzoeker, terwijl dit gebrek aan onbevangenheid zich tevens tot verzoeker zal uitstrekken.

 

3.             Verweer gewraakte raad

In een brief van 24 februari 2009 aan de wrakingskamer heeft de voorzitter van de gewraakte raad mede namens de leden van de die raad de standpunten van de gewraakte raad als volgt weergegeven:

-           tijdens de zitting is door de voorzitter gezegd dat "het lijkt alsof u alle drie menen, als enigen, de waarheid in pacht te hebben". Deze uitlating had geen betrekking op de inhoud van de te behandelen tuchtklacht, maar op de houding van de betrokkenen in een preliminaire kwestie, die door hen voorafgaand aan de behandeling van de hoofdzaak was opgeworpen;

-           niet kan worden ingezien hoe de omstandigheid dat de raad over wenste te gaan tot behandeling van de klacht jegens de kantoorgenoten van verzoeker, tot partijdigheid van de raad jegens verzoeker zou kunnen leiden;

-           het was beter geweest als de voorzitter het door hem kort voor de zitting ontvangen dossierstuk voor de zitting aan de leden had doorgezonden. Echter, het feit dat dit is nagelaten kan geen valide grond opleveren voor wraking van de raad; en

-           eventueel tegen de voorzitter en/of de leden van de raad door de kantoorgenoot van verzoeker ingediende strafklachten, kunnen er niet toe leiden dat zij niet langer onbevangen kunnen optreden in de tuchtzaak tegen verzoeker.

 

4.             Beoordeling van het verzoek

 

4.1        Uitgangspunt in de tuchtrechtspraak is dat de beoordeling van de onpartijdigheid in de eerste plaats bij de voorzitter en de leden van de raad zelf ligt en dat zij zich er in eerste instantie zelf van dienen te vergewissen of zij vrij staan aan de behandeling van een zaak mee te werken. Het is voorts vaste rechtspraak dat, wanneer de voorzitter en/of de leden van de raad zich niet verschonen, in beginsel van hun onpartijdigheid moet worden uitgegaan. Het is vervolgens aan de in de procedure betrokkenen om – desgeraden - bijzondere omstandigheden aan te voeren, die een aanknopingspunt kunnen opleveren om de onpartijdigheid in twijfel te trekken.

 

4.2        Ad 2.1 - verzoek tot wraking ten aanzien van de voorzitter

Of ter zitting door de voorzitter is uitgesproken dat (onder meer) verzoeker de waarheid in pacht meende te hebben dan wel dat “het leek” dat (onder meer) verzoeker de waarheid in pacht meende te hebben, daarover verschilt de gewraakte raad met verzoeker van mening. Wat daar ook van zij, deze opmerking, in welke van de genoemde varianten ook, raakt niet de inhoud van datgene wat ter zitting van 7 oktober 2008 aan de orde was, en getuigt dan ook reeds daarom niet van – relevante - vooringenomenheid. Ten overvloede merkt de wrakingskamer op dat evenmin kan worden gezegd dat de schijn van vooringenomenheid door deze opmerking, in welke van de twee genoemde varianten zij ook is gemaakt, redelijkerwijs kan zijn gewekt..

 

Dat de voorzitter gesuggereerd zou hebben aanstalten te maken om voort te gaan met de inhoudelijke behandeling van de klacht jegens verzoeker op het moment dat verzoeker de zaal aan het verlaten was, is in het proces-verbaal van die zitting niet terug te vinden. Daarnaast is er ten aanzien van verzoeker in ieder geval geen gevolg gegeven aan voortzetting van de behandeling van de tegen hem door klager ingediende klacht, zodat deze wrakingsgrond eveneens faalt.

 

Ten aanzien van de brief van 25 september 2008 van de kantoorgenoot van verzoeker, die door de griffie van de raad van discipline kort voor de zitting was ontvangen, geldt dat het niet (onmiddellijk) verspreiden van deze brief door de voorzitter aan de leden – ook als de voorzitter daar feitelijk de gelegenheid toe heeft gehad, waarover geen duidelijkheid is ontstaan - niet betekent dat dat stuk daardoor geen deel uitmaakt van de behandeling en beraadslaging, of daarvan geen deel zou hebben kunnen uitmaken. Bovendien is in de brief van verzoeker d.d. 8 oktober 2008, die uitmaakt van het procesdossier, aan de gronden gerefereerd die zijn opgenomen in de brief van de kantoorgenoot van verzoeker d.d. 25 september 2008, waardoor genoemde brief inhoudelijk geen toegevoegde waarde had.

 

De door verzoeker aan het verzoek tot wraking van de voorzitter ten grondslag gelegde feiten, omstandigheden en standpunten kwalificeren derhalve niet als bijzondere omstandigheden die een aanknopingspunt opleveren om aan de onpartijdigheid van de voorzitter te twijfelen.

 

4.3        Ad 2.2. - verzoek tot wraking van de behandelende leden

Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de bereidheid van de behandelende leden de klacht jegens verzoeker te behandelen, terwijl zij niet over alle dossierstukken beschikten, aan hun onpartijdigheid in de weg zou staan. Indien een dossier in de optiek van een partij niet toereikend zou zijn samengesteld, deze partij ter zitting de mogelijkheid heeft de raad daarvan in kennis te stellen, en de raad te verzoeken het dossier in zoverre te (mogen) completeren. Niet is derhalve in te zien hoe het ontbreken van dossierstukken afbreuk kan doen aan de onafhankelijkheid van de leden van de raad.

 

De door verzoeker aan zijn verzoek tot wraking van de behandelende leden van de raad ten grondslag gelegde stellingen kwalificeren dan ook niet als bijzondere omstandigheden die een aanknopingspunt opleveren om aan de onpartijdigheid van deze leden van de raad te twijfelen.

 

4.4         Ad 2.3. - het verzoek tot wraking van mr. Brouwer, mr. Goppel en mr. Ferman

Verzoeker stelt dat zijn kantoorgenoot aangifte zou hebben gedaan jegens mr. Brouwer, mr. Goppel en mr. Ferman vanwege medeplichtigheid aan het plegen van strafbare feiten. Nu de voorzitter en deze leden door deze aangifte jegens zijn kantoorgenoot niet onbevangen zouden kunnen optreden, aldus verzoeker, zou dit gebrek aan onbevangenheid zich ook tot verzoeker uitstrekken. Wat er ook zij van het doen van aangifte door de kantoorgenoot van verzoeker jegens mr. Brouwer, mr. Goppel en mr. Ferman, daar kan in ieder geval niet zonder meer uit worden afgeleid – zoals verzoeker doet - dat er een gegronde vrees zou bestaan voor een gebrek aan onpartijdigheid van deze leden jegens verzoeker.

 

De voorgestelde wrakingsgrond faalt derhalve.

 

 

 

4.5        Ad 2.4 - het verzoek tot wraking van mr. Pannevis

Verzoeker stelt dat zijn kantoorgenoot wellicht aangifte zal doen jegens mr. Pannevis, nu mr. Pannevis niet aan de sommatie van de kantoorgenoot van verzoeker heeft voldaan zich te distantiëren van de praktijk van de raad pensoonsgegevens van deze kantoorgenoot te bewaren en te gebruiken. Gelet op deze dreigende aangifte, aldus verzoeker, zou mr. Pannevis niet meer onbevangen jegens zijn kantoorgenoot kunnen optreden en zou dit gebrek aan onbevangenheid zich ook jegens verzoeker uitstrekken. Wat er ook zij van het mogelijk doen van aangifte door de kantoorgenoot van verzoeker jegens mr. Pannevis, daar kan in ieder geval niet zonder meer uit worden afgeleid - zoals verzoeker doet - dat er een gegronde vrees zou bestaan voor een gebrek aan onpartijdigheid van mr. Pannevis jegens verzoeker. 

 

De voorgestelde wrakingsgrond faalt derhalve.

 

5.             Conclusie:

 

Het bovenstaande voert tot de slotsom dat het verzoek tot wraking van de voorzitter, het verzoek tot wraking van alle leden, het verzoek tot wraking van de voorzitter, mr. Goppel en mr. Ferman en het verzoek tot wraking van mr. Pannevis moet worden afgewezen.

 

BESLISSING:

 

De raad van discipline wijst het verzoek tot wraking af.

 

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 23 maart 2009 door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, mr. A. Gerritsen-Bosselaar, mr. P.W.H. Huisman, mr. H.C.M.J. Karskens en mr. B. Roodveldt, leden, met bijstand van mr. B.M. Visser als griffier.

 

 

 

 

 

voorzitter                                                                                                         griffier

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 24 maart 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

-  verzoeker

-  de voorzitter en de leden van de gewraakte raad

-  de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Alkmaar

-  de deken van de Nederlandse orde van advocaten

 

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.