Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-12-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2009:YA0449

Zaaknummer

R. 3241/09.73

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Toevoegingsmogelijkheid onvoldoende onderzocht.

Uitspraak

  1.             VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1        Bij brief van 24 november 2008 met bijlagen en faxbrieven van 26, 27 en 28 november 2008 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het dossier is bij de Raad binnengekomen op 7 mei 2009.

1.2        Bij beslissing van 27 mei 2009 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is aan partijen verzonden op 2 juni 2009.

1.3        Bij (fax) brief van 3 juni 2009 heeft klager verzet ingesteld tegen deze beslissing.

1.4        De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet op het kantoor van de griffier ter inzage van partijen hebben gelegen.

1.5        Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 19 oktober 2009, waarbij klager, alsmede verweerster vergezeld van haar gemachtigde mr. W. Taekema, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

1.6        De door klager bij brief van 30 september 2009 aan de Raad toegestuurde stukken, zijn op 26 november 2009 aan het dossier toegevoegd.

 

2.             FEITEN

2.1        Verweerster heeft klager als advocaat bijgestaan in een procedure in hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem ter zake van een geschil omtrent de verdeling van de algehele gemeenschap van goederen welke van 31 augustus 1999 tot oktober 2000 tussen klager en zijn ex-partner op grond van het door hen aangegane geregistreerd partnerschap had bestaan.

 

2.2        Verweerster heeft haar werkzaamheden voor klager op declaratiebasis verricht.

 

2.3        Bij vonnis van 3 november 2004 van de Rechtbank Zutphen zijn aan klager activa voor een bedrag van € 1.903.113,07 en passiva voor een bedrag van € 34.196,87 toebedeeld en is voorts bepaald dat klager aan diens ex-partner ter zake overbedeling een bedrag van € 126.588,90 diende te voldoen. Per saldo was klager gerechtigd tot € 1.742.328,00.

 

2.4        Bij arrest van het Gerechtshof Arnhem van 19 december 2006 is het vonnis van de Rechtbank Zutphen van 3 november 2004 bekrachtigd.

 

2.5        Verweerster heeft haar werkzaamheden voor klager medio 2006 beëindigd.

 

2.6        Bij beslissing van 26 maart 2007 heeft de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage een door klager tegen verweerster ingediende klacht afgewezen. De klacht is in die beslissing als volgt geformuleerd:

“Klager verwijt verweerster, dat zij:

a.    de zaak van klager niet deugdelijk en zorgvuldig heeft behandeld. Zo heeft verweerster, ondanks klagers verzoek daartoe, niet de door klager gewenste producties aan het Gerechtshof Arnhem voorgelegd;

b.        zich zodanig heeft gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, meer in het bijzonder dat verweerster heeft nagelaten te reageren op brieven waarin klager onder meer heeft gevraagd om een door verweerster opgestelde weergave van het pleidooi bij het hof;

c.        niet het belang van de cliënt leidend laat zijn;

d.        op onzorgvuldige wijze de opdracht heeft neergelegd, zonder er voor te zorgen dat klager daar zo min mogelijk nadeel van ondervindt.

 

2.7        Bij beslissing van 17 september 2007 (07.41) heeft de Raad het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van 26 maart 2007 ongegrond verklaard.

 

2.8        De Raad heeft in een tweede klachtzaak (08.64) op 17 november 2008 het verzet tegen een beslissing van 14 mei 2008 van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad ongegrond verklaard.

2.9        Bij repliek in onderhavige zaak van 9 februari 2009 heeft klager het volgende gesteld:

          “ Nadat beklaagde in de maand na het allereerste contact met klager van eind december 2004 meende dat gezien het vermogen (beslagen of niet) van klager een beroep op gesubsidieerde rechtshulp zou worden afgewezen heeft klager gedwongen door zijn financiële omstandigheden opnieuw (in de jaren 2003 en 2004 zijn alle pogingen tot financiering van de rechtshulp gestrand) getracht financiering van de rechtshulp te vinden en slaagde daarin tenslotte bij twee verzamelaars van hedendaagse kunst.

 

          Door het hem gunstige vonnis van 3 november 2004 en het oordeel van beklaagde dat de kans op een voor klager gunstig appel groot was, heeft klager onder strenge voorwaarden een beroep kunnen doen op deze financiers. Beklaagde was echter al snel niet bereid aan deze voorwaarden te voldoen, waardoor (opnieuw) ook met beklaagde een aantal zeer onaangename conflicten het gevolg was.

          Al deze conflicten waren klager bespaard gebleven, indien beklaagde overeenkomstig artikel 46 van de Advocatenwet en de (tucht)rechtspraak zou hebben gehandeld en aan klager gesubsidieerde rechtshulp was verleend.”

 

2.10    Op 19 augustus 2008 en 30 september 2008 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan klager toevoegingen verstrekt voor twee zaken.

 

3.             DE KLACHT EN HET VERZET

Klager verwijt verweerster dat zij:

a          bij de aanvang in december 2004 en/of gedurende haar belangenbehartiging niet, althans onvoldoende heeft onderzocht of klager voor door de overheid gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam;

b          klagers belangen niet op een deugdelijke en zorgvuldige manier heeft behartigd onder meer door niet incidenteel te appelleren tegen het vonnis van de Rechtbank Zutphen van 3 november 2004 en klagers suggesties voor de inhoud van haar pleitnota in de appelprocedure niet over te nemen. Klager stelt dat hij ten gevolge daarvan schade heeft geleden;

c          onvoldoende kennis heeft van de door klager aan haar opgedragen werkzaamheden en zich onvoldoende heeft ingespannen om die werkzaamheden op een deugdelijke manier te verrichten;

d          bijna twee uur te laat is verschenen op een terechtzitting van het Gerechtshof Arnhem en klager verzocht heeft het dossier met processtukken van de procureur naar het Gerechtshof Arnhem te transporteren;

e          door een grote hoeveelheid slordigheden en misverstanden te veel uren aan de zaak heeft besteed, die zij klager ten onrechte in rekening heeft gebracht;

f            klagers eer en goede naam heeft aangetast door hem ten onrechte te beschuldigen van wat verweerster omschrijft als “dialoogstalking”. Verweerster heeft klager in haar brief van 28 september 2007 in de klachtprocedure met kenmerk K 233 2006/2007 in zijn eer en goede naam aangetast door hem ten onrechte te beschuldigen van “dialoogstalking”. Omdat verweerster op grond van de aan klager verleende bijstand wist dat zijn ex-partner klager ten onrechte had voorgesteld als een “stalkende loverboy”, had zij zich dienen te realiseren hoe grievend haar uitlatingen voor klager zouden zijn. Klager heeft ter zake een schadevergoeding verzocht, bestaande uit het bedrag van € 21.280,19, vermeerderd met wettelijke rente en creditering van het resterende bedrag van de nog openstaande declaraties.

      

4.             VERWEER

4.1        Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Bij de beoordeling zal, waar nodig, nader ingegaan worden op dit verweer.

 

5.             BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a

5.1        Voorop staat dat een advocaat bij het aanvaarden van een opdracht de financiële consequenties daarvan met de cliënt dient te bespreken en tevens dient te onderzoeken of de cliënt in aanmerking kan komen voor gefinancierde rechtsbijstand, behoudens indien een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp.

5.2        Niettegenstaande het vonnis van de rechtbank van 3 november 2004 had het op de weg gelegen van verweerster om de mogelijkheid van de toevoeging met klager te bespreken. Immers ten tijde van het in behandeling nemen van de zaak van klager lagen er conservatoire beslagen op klagers liquide middelen, was de waarde van de in kort geding vallende aandelen gedaald en had klager zelf aangegeven geen financiële middelen te hebben om advocaatkosten te voldoen, maar financiers te moeten zoeken. Gelet hierop was er geen sprake van een situatie waarin verweerster er vanuit mocht gaan dat klager niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam en kon nalaten om met klager de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand te bespreken.

5.3        Nu niet is komen vast te staan dat zij de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand heeft besproken, is het verzet in zoverre gegrond.

5.4        Klachtonderdeel a is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdelen b t/m f

5.5        In het verzet is niet gebleken van relevante feiten of omstandigheden die de voorzitter ten tijde van het geven van de bestreden beslissing niet bekend waren.

5.6        De Raad onderschrijft de beoordeling van deze klachtonderdelen door de voorzitter en maakt die tot de zijne.

Hetgeen klager in het verzet heeft aangevoerd noopt niet tot een ander oordeel.

5.7        Het verzet is in zoverre derhalve ongegrond.

 

6.             MAATREGEL

6.1    De Raad acht na te vernemen maatregel passend en geboden.

 

7.             BESLISSING

7.1        De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

-               verklaart het verzet deels gegrond;

-               verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-               verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-               legt verweerster de maatregel op van enkele waarschuwing.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mr. J.C. van den Dries, mr. P.S. Kamminga, mr. J.A. van Keulen en mr. H.E. Meerman, leden, in aanwezigheid van mr. A.H. van Haga, grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 21 december 2009.

 

 

 

griffier                                                                                               voorzitter

­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­__________________________________________________________________

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli­ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren tot 15.00 uur.

c.               Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.