Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-12-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRLEE:2009:YA0919

Zaaknummer

11/09

Inhoudsindicatie

Het is niet de primaire taak van een advocaat om in een emotionele toestand een cliënt te troosten. Verder staat het de advocaat vrij om de opdracht neer te leggen indien er verschil van mening bestaat met de cliënt over de te volgen strategie. Wel dient de advocaat dit op zorgvuldige wijze te doen zodat de cliënt zo min mogelijk nadeel ondervindt.

Uitspraak

BESLISSING van de raad van discipline in de zaak met nummer 11/09

Bij brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen van 9 februari 2009 is op 10 februari 2009 bij de raad van discipline binnengekomen een klacht van

 

mevrouw [ ]

in haar hoedanigheid van mentor van haar meerderjarige verstandelijk gehandicapte dochter,

klaagster

 

tegen

 

mr. [ ]

verweerster

 

Procesverloop

De raad, bestaande uit mrs. P. Schulting, voorzitter, P.L.G. Buisman, A.J.H. Geense, A.A. Vogelsang en P.H.F. Yspeert, leden en D.C. van der Kwaak-Wamelink, griffier, heeft in een openbare zitting te Leeuwarden op 30 oktober 2009 de klacht behandeld.

Klaagster is verschenen, evenals verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. M.

De raad heeft kennisgenomen van het van de deken ontvangen dossier en een tweetal brieven van klaagster van 5 oktober 2009 en 8 oktober 2009 met bijlagen, alsmede de pleitnota van klaagster.

 

Feiten

In de periode vanaf augustus 2006 tot eind september 2006 heeft verweerster klaagster bijgestaan naar aanleiding van verdenkingen van seksueel misbruik van de verstandelijk gehandicapte meerderjarige dochter van klaagster door een collega op het werk bij het werkvoorzieningschap N. Op 15 augustus 2006 heeft er in het kader van de verleende rechtsbijstand een gesprek plaatsgevonden tussen medewerkers van de zedenpolitie en de dochter van klaagster waarbij verweerster eveneens aanwezig was. Op 16 augustus 2006 heeft verweerster dit gesprek bij de zedenpolitie besproken met klaagster en haar dochter. Er zijn toen diverse opties besproken, die schriftelijk zijn vastgelegd in de brief van verweerster van 17 augustus 2006. Vervolgens heeft verweerster haar werkzaamheden op 19 september 2006 beëindigd.

 

Klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

 

Na het gesprek op 15 augustus 2006 met medewerkers van de zedenpolitie en de dochter van klaagster, bij welk gesprek verweerster aanwezig was, heeft verweerster deze dochter huilend en kapot van de emoties alleen uit de gespreksruimte laten vertrekken, terwijl zij zelf achterbleef voor een gesprek met de zedenpolitie. Het had op de weg van verweerster gelegen om deze verstandelijk gehandicapte dochter van klaagster te begeleiden en op te vangen, na het voor deze dochter zo bezwarende gesprek. Zij had dit niet ‘op hoop van zegen’ over moeten laten aan klaagster.

Verder verwijt klaagster verweerster dat zij aanvankelijk van mening was dat de collega van de dochter en de werkgever moesten worden aangepakt. Na het gesprek met de zedenpolitie, waarbij de dochter niet aanwezig was, leek verweerster als een blad aan de boom omgedraaid. Zij nam ineens het standpunt in dat tegen de collega en de werkgever geen stappen moesten worden ondernomen, ondanks het feit dat deze collega had erkend dat hij de dochter onzedelijk had betast en ook had misbruikt. Verweerster had nooit met de wensen van de zedenpolitie akkoord mogen gaan en nimmer mogen accepteren dat de dochter zich zou neerleggen bij de ‘melding plus’ van de zedenpolitie. Een dergelijke ‘melding plus’ is een ‘wassen neus’ er gebeurt niets met het proces-verbaal. Verweerster was lyrisch over dit voorstel van de zedenpolitie en zij verbond aan de acceptatie van het voorstel de voortgang van haar dienstverlening. Als het voorstel niet zou worden geaccepteerd, dan beëindigde verweerster haar werkzaamheden.

 

Verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

 

Na afloop van het gesprek dat op 15 augustus 2006 heeft plaatsgevonden tussen medewerkers van de zedenpolitie en de dochter van klaagster, waarbij verweerster eveneens aanwezig was, heeft verweerster op verzoek van de politiemedewerkers nog met hen apart gesproken. Verweerster kan zich niet herinneren dat de dochter van klaagster huilend is weggelopen. Wel weet zij dat klaagster in elk geval op de gang aanwezig was om haar dochter na het gesprek op te vangen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerster aangegeven dat verweerster zeer goedhartig is en dat zij geen zichtbare ernstige emoties heeft gezien bij de dochter van klaagster.

Tijdens het nagesprek met klaagster en haar dochter op 16 augustus 2006 zijn er diverse opties aan de orde geweest. Verweerster heeft een en ander schriftelijk bevestigd in een brief van 17 augustus 2006. Het voorstel van verweerster hield in: ‘melding plus’. Bij deze optie gaat de zedenpolitie de zaak wel verder in behandeling nemen, maar niet met het primaire doel om tot strafvervolging te komen, maar met het primaire doel om het slachtoffer, in casu de dochter van klaagster, weer terug te krijgen op haar werkplek en dit zo te regelen dat zij daar veilig kan werken, waarbij ook maatregelen worden genomen tegen de desbetreffende collega. De politie zal die collega spreken en zijn kant van de zaak horen. Afhankelijk van wat er uit het gesprek komt, kunnen tegen de collega nadere maatregelen worden genomen. Dit alles in overleg met de werkgever en met inschakeling van het maatschappelijk werk.

Klaagster stond echter op aangifte met als doel een strafrechtelijke veroordeling. Hierbij behoorde echter een volledig verhoor van de dochter, verhoor van de verdachte en van mogelijke getuigen en wellicht een procedure bij de rechtbank.

Vervolgens is gebleken dat verweerster het niet eens was met de strategie die klaagster voor ogen stond en om die reden achtte verweerster het beter dat een andere rechtsbijstandverlener de werkzaamheden zou overnemen. Op 19 september 2006 heeft verweerster de rechtsbijstand daadwerkelijk beëindigd en een aantal originele dossierstukken aan klaagster afgegeven. Op 9 november 2006 is vervolgens het (restant) dossier aan de opvolgend rechtsbijstandverlener gezonden.

Verweerster meent dat zij heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Zij heeft de belangen van de dochter zo goed mogelijk behartigd door niet aan te sturen op een formele aangifte bij de politie en een volledig politieonderzoek met verhoor etc., maar in plaats daarvan veiliger werkomstandigheden te scheppen zodat de dochter van klaagster op haar werkplek kon terugkeren. Wanneer de cliënt het daar niet mee eens is dient de advocaat zich terug te trekken, omdat de cliënt niet gebaat is bij een advocaat die het niet eens is met het door de cliënt voorgestane strategie. De advocaat heeft die vrijheid of zelfs de verplichting, ten einde de belangen van de cliënt zo goed mogelijk te behartigen.

 

Beoordeling

De raad komt tot het volgende oordeel.

 

Ad 1.

Niet is komen vast te staan dat verweerster de dochter van klaagster in zichtbaar ernstige emotionele toestand heeft achtergelaten na het gesprek met de zedenpolitie. Verweerster heeft het in dit klachtonderdeel gestelde ontkend, in ieder geval heeft zij het niet gezien. Bovendien was klaagster op de gang om haar dochter op te vangen. Het is ook niet de primaire taak van de advocaat om te troosten.

Daar komt nog bij dat verweerster in de verhoorkamer achterbleef voor een nagesprek met de zedenpolitie. Het stond verweerster vrij dit nagesprek te voeren als zij van mening was dat dit in het belang van haar cliënte was. Niet gebleken is dat dit niet het geval was. Begrijpelijk is dat de situatie voor de dochter van klaagster uiterst pijnlijk was, maar verweerster valt geen verwijt te maken. Zij heeft haar taak als advocaat correct uitgevoerd.

Ad 2.

De raad is van oordeel dat het verweerster vrij stond haar opdracht neer te leggen, toen bleek dat klaagster een andere aanpak van de zaak voorstond dan verweerster. Volgens gedragsregel 9 lid 2 dient een advocaat zich terug te trekken bij een verschil van inzicht waarvoor geen oplossing mogelijk is. Als de advocaat besluit de aan hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij er voor te zorgen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt. In haar brief van 17 augustus 2006 heeft verweerster uitgebreid en gemotiveerd aangegeven welk beleid zij voorstond en dat zij, indien klaagster het daar niet mee eens was, haar werkzaamheden neer zou leggen. Op 5 september 2006 heeft verweerster besloten de rechtsbijstand te beëindigen omdat beide partijen het oneens bleven - zo bleek uit een telefoongesprek van die datum tussen klaagster en verweerster - over de te volgen strategie. Vervolgens heeft verweerster de rechtsbijstand op 19 september 2006 daadwerkelijk beëindigd en een aantal originele stukken aan klaagster geretourneerd, waarna het dossier in november 2006 is overgedragen aan een opvolgend rechtsbijstandverlener. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster zorgvuldig gehandeld, zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

 

Beslissing

De raad oordeelt de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mrs. P. Schulting, voorzitter, P.L.G. Buisman, A.J.H. Geense, A.A. Vogelsang en P.H.F. Yspeert, leden, en uitgesproken ter openbare zitting van de raad te Groningen van 18 december 2009 door mr. P. Schulting, voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink

 

Voorzitter                               Griffier

 

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van 30 dagen is de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. per post: het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek;

b. bezorging: de griffie van het Hof van Discipline is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren;

c. per fax: het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijk met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 07.