Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-01-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0808

Zaaknummer

08-190U

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat die optreedt als onafhankelijk deskundige in een mediationtraject. Klacht ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 20 januari 2009

in de zaak 08-190U

________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:

De heer

k l a g e r,

tegen

Mr.

v e r w e e r d e r.

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 10 juli 2008, bij de raad binnengekomen op 11 juli 2008, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 22 juli 2008 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 24 juli 2008 is verzonden aan klager.

1.3 Bij brief van 30 juli 2008, bij de raad binnengekomen op 5 augustus 2008, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 19 november 2008 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven en het verzet van klager bij brief van 30 juli 2008.

2. De klacht/het verzet

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

a. in strijd met de gedragsregels 7, 8, 9 en 30 voor advocaten heeft gehandeld;

b. in gebreke is gebleven ten aanzien van het toetsen op uitvoering en naleving van de verplichtingen van de woningbouwvereniging;

c. in eerste instantie is opgetreden voor beide partijen en nadat klager het vertrouwen had opgezegd in verweerder is blijven optreden voor de wederpartij; en

d. door zijn handelen schade heeft veroorzaakt aan de zijde van klager welke schade klager vergoed wenst te krijgen van verweerder.

Aldus heeft verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet gehandeld.

2.2 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat de voorzitter ten onrechte de klacht kennelijk ongegrond heeft verklaard.

3. Feiten

3.1 Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Tussen klager en een woningbouwvereniging bestond een langlopend huurgeschil betrekking hebbende op geluidsoverlast. Onderdeel van dit geschil was een procedure die met een dagvaarding aanving op 12 augustus 1999 en eindigde op 9 oktober 2002 met een eindvonnis. De partijen hebben van dit vonnis geen hoger beroep ingesteld.

3.3 Klager heeft nadien een door de woningbouwvereniging opgelegde huurverhoging geweigerd omdat ondanks voornoemd eindvonnis het geschil kennelijk nog niet opgelost was. Klager had nog steeds last van geluidsoverlast. Via de huurcommissie is in deze kwestie vervolgens een mediationtraject tussen de woningbouwvereniging en klager op gang gekomen. Op 17 juli 2003 hebben beide partijen een mediationovereenkomst getekend.

3.4 Tijdens voornoemd mediationtraject hebben de woningbouwvereniging en klager op een bespreking van 15 december 2004 opdracht gegeven aan verweerder om als onafhankelijk jurist op uiterlijk 14 januari 2005 een voorlopig juridisch advies uit te brengen, met name vanuit de invalshoek van het huurrecht en inzake eventuele oplossingsrichtingen gebaseerd op deze juridische beoordeling. Daarna zouden de huurder (klager) en de verhuurder (de woningbouwvereniging) een reactie kunnen geven op dit advies.

3.5 In een verklaring van 15 december 2004, tevens ondertekend door klager, hebben de woningbouwvereniging en klager verklaard dat zij verweerder en de mediator als onafhankelijke deskundigen beschouwen die proberen een passende oplossing te bewerkstelligen in het gerezen conflict tussen de partijen. Verweerder heeft zijn correspondentie steeds aan zowel de woningbouwvereniging als klager gericht. Op 17 januari 2005 bracht verweerder zijn voorlopige rapport uit waarin hij tevens heeft rekening gehouden met het hiervoor genoemde eindvonnis waarvan geen hoger beroep was ingesteld.

3.6 Vervolgens had verweerder op 31 januari 2005 een bespreking met beide partijen. Er werd afgesproken dat verweerder een huisbezoek aan klager zou brengen. Verder werd er een vervolgbespreking voor 7 maart 2005 afgesproken. Verweerder kreeg als opdracht om op schrift te zetten welke mogelijkheid klager had om alsnog in een juridische procedure schadevergoeding te vorderen.

3.7 Bij brief van 2 maart 2005 heeft verweerder de mediator en de partijen over zijn bevindingen geadviseerd. De conclusie van verweerder was, kort gezegd, dat de mogelijkheden om in een juridische procedure schadevergoeding/huurprijs-vermindering te verkrijgen beperkt waren. De bespreking van 7 maart 2005 is uiteindelijk niet doorgegaan als gevolg van omstandigheden die liggen in de persoonlijke sfeer van klager.

3.8 Tijdens het mediationtraject is een conceptvaststellingsovereenkomst opgesteld teneinde tot een minnelijke regeling te komen op grond waarvan klager een verhuiskostenvergoeding van € 5000 zou toekomen bij een tot de uitvoering van die regeling behorende verhuizing. Deze conceptvaststellingsovereenkomst is echter nimmer door klager ondertekend omdat klager niet bereid was om te verhuizen. Het mediationtraject is uiteindelijk beëindigd omdat klager op enig moment besloten heeft een advocaat in te schakelen. Per brief van 20 april 2005 heeft de mediator klager meegedeeld dat hij het mediationtraject als beëindigd beschouwt omdat klager een advocaat heeft ingeschakeld en aangezien beide partijen niet tot een onderlinge schikking middels mediation zijn gekomen. 

3.9 Per brief van 7 september 2006 heeft de advocaat van klager aan de advocaat van de woningbouwvereniging een voorstel gedaan om tot een regeling te komen. Klager heeft de woningbouwvereniging in dit kader verzocht aan hem een mindervalide woning toe te wijzen welke woning in de straat van klager was vrijgekomen. Klager maakte daarbij aanspraak op de verhuiskostenvergoeding van € 5000 waarop klager meende recht te hebben ingevolge de conceptvaststellingsovereenkomst.

3.10 Per brief van 25 september 2006 heeft de advocaat van de woningbouwvereniging de advocaat van klager geïnformeerd dat klager geen recht kon doen gelden op de verhuiskostenvergoeding aangezien de conceptvaststellingsovereenkomst nooit door klager was ondertekend. Voorts heeft de advocaat van de woningbouwvereniging een tegenvoorstel geformuleerd om tot een regeling te komen en daarbij gesteld dat dit voorstel binnen een in die brief bepaalde termijn dient te worden geaccepteerd op straffe van verval van het voorstel.

3.11 Afgezien van het optreden van verweerder zoals hiervoor omschreven heeft verweerder noch klager noch de woningbouwvereniging als cliënt gehad of anderszins bijgestaan.

4. Beoordeling

4.1 Een deel van de klachten leent zich voor gezamenlijke beoordeling.

Klachtonderdelen a, b en c

4.2 Gedragsregel 7 betreft kort gezegd het verbod om tegenstrijdige belangen te behartigen, gedragsregel 8 en 30 betreffen kort gezegd de verplichting van de advocaat om zijn cliënt op de hoogte te stellen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en om geen gegevens te verstrekken waarvan hij weet dat die feitelijk onjuist zijn en gedragsregel 9 bepaalt kort gezegd dat de advocaat dominus litis is.

4.3 Noch uit het dossier noch uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de raad gebleken dat verweerder voornoemde gedragsregels heeft geschonden. Het was voor zowel klager als de woningbouwvereniging duidelijk dat de advocaat niet als advocaat optrad voor één van beide partijen. Het feit dat hij wel in zijn hoedanigheid van advocaat is ingeschakeld omdat beide partijen een juridisch deskundig persoon beoogden te benoemen, doet aan het voorgaande niet af. Voorts is niet gebleken dat verweerder na zijn optreden als deskundige in het kader van het mediationtraject is opgetreden voor de woningbouwvereniging. De raad is evenmin gebleken dat verweerder als advocaat zou zijn tekort gekomen in de uitvoering van de opdracht die hij in het kader van het mediationtraject op zich had genomen of dat hij opzettelijk onjuiste gegevens zou hebben verstrekt.

4.4 In zijn verzetschrift noch ter zitting heeft klager voldoende kunnen motiveren waarom  de plaatsvervangend voorzitter op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet tot een kennelijk ongegrondverklaring van deze klachtonderdelen had mogen komen. Bij gebreke van enige verdere onderbouwing van de stellingen van klager vervat in deze klachtonderdelen, is de raad met de plaatsvervangend voorzitter van oordeel dat deze klachtonderdelen ongegrond zijn.

Klachtonderdelen d

4.5 Afgezien van het feit dat uit de voorgaande overwegingen niet kan worden afgeleid dat verweerder schadeplichtig is jegens klager, faalt de klacht reeds omdat de tuchtrechter niet bevoegd is zich uit te spreken over de gegrondheid van een eventuele civielrechtelijke (schadevergoedings-) vordering van een cliënt op zijn advocaat, laat staan van een partij die in een andere relatie staat met die advocaat, zoals klager. De tuchtrechtelijke procedure leent zich niet tot het vaststellen van de omvang en de causaliteit van eventuele schade met alle bewijsmoeilijkheden van dien. Voor vergoeding van eventuele schade als gevolg van een vermeende tekortkoming van de verweerder jegens klager, dient klager zich tot de civiele rechter te wenden.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond;

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 20 januari 2009 door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mr. P.W.M. Huisman, mr. M. Pannevis, mr. J.J. Trap, mr. M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. W.A. Westenbroek als griffier.

 

Voorzitter       Griffier

Deze beslissing is in afschrift op 20 januari 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld