Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-01-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0833

Zaaknummer

08-159U

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond verklaard.

Inhoudsindicatie

Vrijheid relatie met cliënt te beëindigen. Niet aanbrengen hoger beroep. Verzet ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

 

BESLISSING d.d. 6 januari 2009

in de zaak 08-159U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter op de klacht van:

de heer

k l a g e r

tegen

mevrouw mr.

v e r w e e r s t e r

 

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 30 mei 2008, door de raad ontvangen op 2 juni 2008, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 24 juni 2008 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 24 juni 2008 aan klager is verzonden.

1.3 Bij brief van 4 juli 2008, door de raad ontvangen op 7 juli 2008, heeft klager verzet aangetekend tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Klager is door de raad op 8 juli 2008 in de gelegenheid gesteld om de gronden van zijn verzet nader aan te vullen, hetgeen klager op 19 augustus 2008 heeft gedaan.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 28 oktober 2008 in aanwezigheid van verweerster. Klager heeft voorafgaand van de zitting bericht niet te zullen verschijnen maar het aan de raad te laten te beslissen of de zaak op die dag zou worden behandeld.

1.6 De raad heeft kennis genomen van

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven

- de brief van klager van 4 juli 2008

- de brief van klager van 19 augustus 2008.

2 Klacht/het verzet

2.1. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in strijd heeft gehandeld met artikel 46 Advocatenwet doordat zij

a) geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 15 maart 2006 en daarbij een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven en tegen klager heeft gelogen

b) het vertrouwen in klager heeft opgezegd zonder dat deze een opvolgend advocaat had

c) geweigerd heeft kopieën te verstrekken van onderlinge correspondentie tussen haar en de raad voor de rechtsbijstand

d) haar geheimhoudingsplicht tegenover klager heeft geschonden door in een artikel in Quote naar klager te verwijzen.

2.2. Het verzet houdt in dat de voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Daarvoor wordt aangevoerd dat de voorzitter er ten onrechte van uit zou zijn gegaan dat er door verweerster beroep zou zijn ingesteld, verweerster en de deken klager niet hebben geïnformeerd over door haar met de deken gevoerd overleg en verweerster onjuistheden zou hebben gesteld over de gang van zaken.

 3. Feiten

3.1 Op 15 maart 2006 heeft de rechtbank te Utrecht, sector kanton, vonnis gewezen in een geschil tussen klager en zijn wederpartij.

3.2 Klager heeft zich tot verweerster gewend voor rechtsbijstand in de vorm van een eventueel in te stellen hoger beroep.

3.3 Verweerster heeft, nadat op die dag een bespreking had plaatsgevonden, bij brief d.d. 13 juni 2006 negatief geadviseerd over een hoger beroep tenzij klager alsnog een bewijs van een storting zou overleggen waaruit beek dat de vordering van de wederpartij van klager door klager was voldaan.

3.4 Klager berichtte per e-mail, de avond na de bespreking van 13 juni 2006 dat hij nog geen tijd had gehad om het stortingsbewijs te vinden, maar dat hij wenste dat toch hoger beroep werd ingesteld.

3.5 Ter bewaring van de rechten van klager heeft verweerster een dagvaarding laten uitbrengen op 14 juni 2006, waarbij de wederpartij van klager werd gedagvaard tegen 27 juli 2006.

3.6 Op 19 juni 2006 berichtte verweerster aan klager dat zij hoger beroep had ingesteld, maar dat zij de zaak niet bij het hof zou aanbrengen, tenzij klager haar binnen twee weken alsnog een stortingsbewijs zou zenden. Mocht verweerster niet van klager vernemen dan ging verweerster ervan uit dat klager de zaak niet wenste voort te zetten dan wel dat hij een andere advocaat zou benaderen om de zaak over te nemen.

3.7 Bij e-mailbericht van 21 juni 2006 reageerde klager als volgt:

‘Ik hoop dat ik het verkeerd gelezen heb, dat u ineens voor mij kan denken en dat u dus weet wat ik wil. Wat ik wil heb ik u op 13 juni 2006 duidelijk kenbaar gemaakt. U weet vast wel hoe de gezagsverhoudingen in deze liggen en wie dus de beslissingen neemt dus ook wie beslist dat een zaak ingetrokken wordt. Ik dus. Waarvan acte! Ik ga er vanuit dat u niet geheel onbekend bent met de Gedragsregels 1992. Ter afronding als ik nadere informatie heb ontvangen dan neem ik weer met U contact op. Dit kan enige weken duren. Het spreekt voor zich dat ik in kennis gesteld wordt bij nieuwe ontwikkelingen.’

3.8 Verweerder reageerde op 21 juni 2006 o.m. als volgt:

‘Ik kan niet anders dan constateren dat er een vertrouwensbreuk is opgetreden en ik mij daarom zal onttrekken als uw advocaat in deze aangelegenheid. Ik heb u reeds eerder aangegeven dat ik –juist met het oog op de geldende gedragsregels- niet slechts als doorgeefluik zal fungeren (een advocaat is dominus litis) en mijn visie op de juridische haalbaarheid van uw stellingen aan u kenbaar zou maken. U heeft aangegeven hiervoor alle begrip te hebben. De toonzetting van uw email, doet mij concluderen dat u geen vertrouwen in mij heeft en heeft mij doen besluiten geen werkzaamheden meer voor u te kunnen verrichten.

Bijgaand zend ik u derhalve een kopie van de brief met bijlage van de deurwaarder van 15 juni. jl.  waaruit volgt dat (tijdig) hoger beroep is aangetekend tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 15 maart jl. Zodra ik van u verneem wie als uw advocaat in deze aangelegenheid zal optreden, zal ik het originele exemplaar van het betekende appelschrift en de rest van het dossier aan deze persoon doen toekomen. Zodra ik de toevoeging heb ontvangen, zal ik deze overdragen aan uw nieuwe advocaat. Volledigheidshalve merk ik op dat de dagvaarding uiterlijk op 27 juli a.s. te 10.00 uur moet worden aangebracht bij het Gerechtshof te Amsterdam om het beroep doorgang te laten vinden. Ik maak u er met klem op attent dat ik dat in ieder geval niet zelf voor u zal doen en dat u daartoe een andere advocaat bereid moet zien te vinden.’

3.9 Op 10 juli 2006 schreef verweerster o.m. aan klager:

‘Inmiddels is het reeds een aantal weken geleden dat ik u ervan op de hoogte stelde dat ik niet langer voor u als advocaat in opgemelde aangelegenheid zal optreden. Tot op heden heeft zich nog geen andere advocaat tot mij gewend. Indien ik niet van een andere advocaat verneem, ga ik ervan uit dat u de zaak niet wenst voort te zetten en zult berusten in het vonnis in eerste aanleg.

Volledigheidshalve merk ik op dat ik inmiddels een toevoeging in deze zaak van de Raad voor Rechtsbijstand heb ontvangen. Bijgaand treft u een kopie hiervan aan. Uw nieuwe advocaat kan zich tot mij wenden en de toevoeging ter mutatie aan de Raad voor Rechtsbijstand aanbieden.’

3.10 Bij email van 24 juli 2006 reageerde klager als volgt:

‘Kennelijk is het niet tot u doorgedrongen dat het vakantietijd is en ook ik op vakantie was. U begrijpt nog steeds niet de tussen ons beiden bestaande gezagsverhouding. Ik ben en blijf Uw opdrachtgever en Uw conclusie dat ik de zaak niet wens voor te zetten is dan ook onjuist. Dat U naar Uw zeggen ‘heerser van het geding’ bent doet hier niks aan af. Waarvan akte! (..) Tot het moment van ontvangst van het dossier door mij blijft U volledig verantwoordelijk voor de gang van zaken ( ..)

Ik verzoek U voortaan Uw toonzetting te matigen.’

3.11 Verweerster reageerde hierop per mail van 24 juli 2006:

‘In eerdere correspondentie heb ik reeds aangegeven dat ik geen werkzaamheden meer verricht in dit dossier en dat u vanaf dat moment zelf verantwoordelijk bent voor het vervolg van de procedure. ( …)

Ik mag u er (nogmaals) op wijzen dat de zaak nog - voor 27 juli a.s. om 10.00 uur-  moet worden aangebracht bij het Hof te Amsterdam, bij gebreke waarvan u niet -ontvankelijk zult worden verklaard in uw beroep. Tot slot merk ik op dat ik de aan mij afgegeven toevoeging op schriftelijk verzoek van een andere advocaat aan deze andere advocaat zal overdragen.’

3.12 Het hoger beroep bij het hof te Amsterdam is op 27 juli 2006 niet aangebracht.

3.13 Klager heef verweerster op de site van “ courtwatch.nl” waarin cliënten hun advocaat een rapportcijfer geven, een cijfer 4 op een schaal van 100 gegeven. Naar aanleiding daarvan is verweerster door het tijdschrift ‘Quote’ om een reactie gevraagd. Haar reactie luidde volgens Quote: ‘Dit is niet leuk om te zien, nee, treurt ze. Ook omdat ik niet kan reageren, want ik kan vanwege mijn beroepsgeheim moeilijk zeggen wat er zich tussen mij en deze man heeft afgespeeld. Maar gaat u er alstublieft vanuit dat deze beoordeling niet serieus te nemen is. Hoeveel punten ik dan wel waard ben? Nou, op basis van mijn kennis, integriteit en cliëntencontacten in elk geval meer dan vijftig.’

3.14 Klager heeft op 7 september 2007 de onderhavige klacht tegen verweerster ingediend bij de deken van de orde van advocaten te Utrecht.

3.15 Bij beslissing van 24 juni 2008, verzonden op 24 juni 2008, heeft de voorzitter van de raad van discipline deze klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het verweerster vrij stond om de relatie te beëindigen, terwijl verweerster dit op een minst schadelijke wijze heeft gedaan door tijdig en na sauvering van de beroepstermijn, klager te melden dat hij een andere advocaat diende te vinden voor het aanbrengen en het verder behandelen van het beroep. Voorts is overwogen dat klager met de declaratie bij de raad voor rechtsbijstand en het tussen verweerster en de deken gevoerde overleg niets van doen heeft. Tenslotte oordeelde de voorzitter dat verweerster zich ten overstaan van de Quote uiterst behoedzaam heeft opgesteld, door zich daarbij op haar beroepsgeheim te beroepen en geen commentaar te geven.

4. Beoordeling van het verzet

4.1. In het verzetschriftuur heeft klager onvoldoende gemotiveerd waarom de voorzitter de klacht niet kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk ongegrond had kunnen verklaren.

4.2. Klager heeft geen nieuwe feiten of argumenten aangevoerd, op grond waarvan het oordeel van de voorzitter voor onjuist moet worden gehouden. Met de voorzitter is de raad van oordeel dat het verweerster vrij stond om de relatie te beëindigen en dat zij dit op juiste wijze heeft gedaan en zich overigens behoedzaam heeft opgesteld. Daarmee is het verzet ongegrond.

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 6 januari 2009 door mr. A.H. Kist, voorzitter, mr. A. Gerritsen-Bosselaar, mr. L.D.H. Hamer, mr. B. Roodveldt, mr. D.J.S. Voorhoeve, leden en mr. P.H. Burger als griffier.

 

voorzitter      griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 6 januari 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

 

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.