Naar boven ↑

Update

Nummer 11, 2025
Uitspraken van tot

Onder het kopje ‘Selectie uitspraken door de NOvA’ wordt toegelicht waarom de uitspraken zijn geselecteerd. Door te klikken op het ECLI-nummer wordt u doorgeleid naar de database NOvA Tuchtrecht Updates.

Onder het kopje ‘Samenvattingen’ vindt u de samenvattingen die door de tuchtcolleges ten behoeve van de publicatie zijn gemaakt. Deze samenvattingen zijn ook te vinden in de database NOvA Tuchtrecht Updates.

Selectie uitspraken door de NOvA

ECLI:NL:TADRSGR:2024:135: Klacht gegrond: voormalig advocaat vernietigde dossier voortijdig in strijd met bewaarplicht
Deze zaak betreft een klacht tegen de eigen advocaat, die het dossier van zijn cliënt ten onrechte voortijdig heeft vernietigd, zonder raapleging van de cliënt. Verweerder had klager sinds mei 2018 bijgestaan en schreef zich op 29 april 2022 uit van het Tableau. Op dat moment was de wettelijke bewaartermijn van vijf jaar op grond van artikel 7:412 BW nog niet verstreken. Ook na het beëindigen van de praktijk geldt deze bewaarplicht. Door het dossier te vernietigen heeft verweerder gehandeld in strijd met de geldende beroepsnormen.  

Verweerder zou hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld in de zin van artikel 46 van de Advocatenwet. Verweerder lijdt echter aan Alzheimer en is niet meer in staat om zich de zaak te herinneren.

De raad benadrukt het belang van de bewaarplicht. Deze dient ter bescherming van cliënten, die erop moeten kunnen vertrouwen dat aan hun advocaat toevertrouwde stukken beschikbaar blijven, mede omdat deze stukken vaak essentieel zijn voor hun juridische positie. 

Hoewel in beginsel een zwaardere tuchtrechtelijke maatregel passend zou zijn – gelet op het verloren gaan van mogelijk bewijsmateriaal – ziet de raad in dit geval af van het opleggen van een maatregel. Dit vanwege verweerders hoge leeftijd, zijn ernstige gezondheidsproblemen en het feit dat hij geen praktijk meer uitoefent. De raad volstaat met een gegrondverklaring van de klacht conform artikel 48 lid 3 van de Advocatenwet.

ECLI:NL:TADRAMS:2024:136: Waarschuwing voor gebruik betwiste verklaring zonder melding van deze betwisting aan rechter
Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Verweerster zou volgens klagers tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door het standpunt van klagers over een ongedateerde verklaring - die verweerster in verschillende procedures heeft ingebracht - niet te vermelden. 

De raad oordeelt dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het overleggen van deze verklaring in het kort geding. Verweerster mocht destijds afgaan op de informatie van haar cliënt, zonder nader onderzoek te verrichten. Na dat kort geding werd verweerster echter door de advocaat van klagers gewezen op de mogelijke vervalsing van de verklaring. In de daaropvolgende procedures heeft verweerster opnieuw de verklaring ingebracht, zonder melding te maken van het standpunt van de wederpartij. De raad is van oordeel dat verweerster daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld: zij had de rechtbank in die latere procedures op de hoogte moeten brengen van het betwiste karakter van de verklaring. 

De raad acht de klacht daarmee gedeeltelijk gegrond. De aard en ernst van de normschending – het overleggen van mogelijk betwist en belastend materiaal zonder de rechter daarover volledig te informeren – rechtvaardigen in beginsel een tuchtrechtelijke maatregel. Gelet op het feit dat verweerster niet eerder tuchtrechtelijk is bestraft en de context van het handelen, volstaat de raad in dit geval met de oplegging van een waarschuwing.

ECLI:NL:TADRSGR:2024:137: Berisping voor advocaat wegens schending van discretieplicht bij uitlatingen op sociale media
In deze zaak stond de vraag centraal of een advocaat tuchtrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor zijn gedragingen die zich (deels) buiten de directe uitoefening van het beroep hebben afgespeeld, zoals het plaatsen van berichten op sociale media. 

De raad stelt voorop dat het tuchtrecht niet alleen ziet op gedragingen van een advocaat in de hoedanigheid van advocaat, maar ook van toepassing kan zijn wanneer sprake is van voldoende samenhang met de beroepsuitoefening. Indien die ontbreekt, geldt de maatstaf of het verweten gedrag het vertrouwen in de advocatuur schaadt. Verweerder betoogde dat zijn handelen als privépersoon moet worden beschouwd. De raad volgt dit niet. De berichten die verweerder via zijn X-account (voorheen Twitter) plaatste, houden zodanig verband met zijn hoedanigheid als advocaat dat er geen sprake is van louter privégedrag. Dit geldt temeer nu verweerder zichzelf op dat account profileerde als strafrechtadvocaat en zijn uitlatingen betrekking hadden op strafrechtelijke kwesties.

De raad toetst het handelen van verweerder daarom aan artikel 46 van de Advocatenwet, waarin onder meer de kernwaarden en professionele standaarden van de beroepsgroep zijn verankerd. Daarbij geldt dat ook advocaten een recht op vrije meningsuiting hebben, maar dat deze vrijheid onder omstandigheden beperkt mag worden. Advocaten dienen zich in hun publieke uitingen te houden aan de normen van eerlijkheid, discretie en waardigheid, zoals die voortvloeien uit de ‘ethics of the legal profession’. Indien zij daarvan afwijken, kan sprake zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

De raad stelt vast dat verweerder zijn uitlatingen niet deed in het kader van de belangenbehartiging van een cliënt, maar uit persoonlijke, activistisch gemotiveerde overwegingen. Dit rechtvaardigt een strengere toets.

Met betrekking tot het plaatsen van berichten op X.com overweegt de raad dat verweerder een bericht heeft geplaatst waarin de eerste pagina van de aangifte zichtbaar was, inclusief de naam van klager. Hoewel verweerder beoogde zijn volgers bewust te maken van rechtsstatelijke middelen om onrecht aan te vechten, had hij meer discretie moeten betrachten. De vermelding van klagers naam was niet noodzakelijk voor het doel van het bericht en kon diens reputatie schaden. Het feit dat klager zelf ook publiekelijk actief is, doet daar niet aan af. Bovendien bevatte het bericht de formulering “nog vier IDF moordenaars”, hetgeen – mede gelet op de context – tot misverstanden kon leiden over wie met “moordenaars” werd bedoeld. Verweerder heeft weliswaar verklaard dat dit niet op klager sloeg, maar had als advocaat zorgvuldiger met zijn woordkeuze moeten omgaan. 

De raad concludeert dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Samenvattingen (bron: tuchtcolleges)

1. Wat een behoorlijk advocaat betaamt