Rechtspraak
De klacht betreft het handelen of nalaten van verweerder als partner (‘kantooroudste’) van het advocatenkantoor tijdens afwezigheid en/of ziekte van een advocaat in dienstbetrekking bij het kantoor. Klager stelt dat verweerder verzuimd heeft om tijdig een memorie van antwoord in incidenteel appel in te dienen bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, dat verweerder in een andere zaak een jaar heeft gewacht met het uitbrengen van een advies en dat verweerder in een derde zaak verzuimd heeft een pro-forma verzoekschrift aan te brengen bij het Gerecht van de Europese Unie. De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) heeft de klacht ongegrond verklaard. Het hof is van oordeel dat de raad op goede gronden de juiste beslissing heeft genomen en zal deze bekrachtigen.