Naar boven ↑

Rechtspraak

TUL. Bij onherroepelijk geworden beslissing van de raad van 13 juli 2020 (ECLI:NL:TADRAMS:2020:166) is aan verweerder een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd voor de duur van vier weken. Als algemene voorwaarde is daarbij gesteld dat verweerder zich binnen een proeftijd van twee jaar niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging. De raad heeft vastgesteld dat aan verweerder twee keer een maatregel is opgelegd voor gedragingen die (grotendeels) binnen de proeftijd van de beslissing van 13 juli 2020 vallen. Verweerder heeft hiermee niet voldaan aan de algemene voorwaarde zoals de raad heeft gesteld in zijn beslissing van 13 juli 2020. De raad ziet in deze omstandigheden aanleiding om, met toepassing van artikel 48e Advocatenwet, de tenuitvoerlegging te gelasten van de bij de beslissing van de raad van 13 juli 2020 aan verweerder opgelegde voorwaardelijke schorsing. De raad ziet geen aanleiding om gedeeltelijke tenuitvoerlegging te gelasten. Verweerder is in de afgelopen 15 jaar maar liefst 10 keer tuchtrechtelijk veroordeeld. Verweerder heeft weliswaar enkele maanden geleden een coach in de arm genomen maar deze coaching betreft met name een kantoorbreed traject en niet zozeer coaching specifiek gericht op de werkwijze van verweerder. Hoewel een goede kantoororganisatie essentieel is, biedt coaching onvoldoende garantie dat verweerder niet meer tuchtrechtelijk over de schreef zal gaan. Het tuchtrechtelijk verleden van verweerder kan immers niet louter aan zijn kantoororganisatie worden toegeschreven. Verweerder schiet veelal tekort op het gebied van zijn (eigen) communicatie. Dat een schorsing van vier weken grote gevolgen heeft voor zijn kantoor, aangezien het kantoor met name om zijn persoon draait en verder bestaat uit jonge medewerkers kan niet gelden als reden om niet tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dergelijke omstandigheden dienen voor rekening en risico van verweerder te blijven. Ook het tijdsverloop is geen aanleiding om gedeeltelijke tenuitvoerlegging te gelasten.