Naar boven ↑

Rechtspraak

Dekenbezwaar; Aan de strafrechtadvocaat van de verdachte aan wie in het belang van het onderzoek beperkingen zijn opgelegd, komt het bijzondere privilege van vrije toegang tot de verdachte toe. Dit bijzondere privilege brengt de verantwoordelijkheid mee dat in geval van beperkingen ook de advocaat zich hieraan dient te houden. De raad is van oordeel dat op basis van de van het OM verkregen Encrochat-berichten in combinatie met de mastlocatiegegevens met voldoende zekerheid valt vast te stellen dat verweerder de aan zijn cliënt opgelegde beperkingen heeft geschonden door met derden zaaksinhoudelijke informatie over de strafzaak te delen waarin hij de verdachte bijstond. Door de beperkingen van zijn cliënt te schenden heeft verweerder de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen en de kernwaarden onafhankelijkheid en integriteit overtreden en daarmee het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad. Dit wordt verweerder zwaar aangerekend. Ondanks de feiten kan de raad echter niet volledig uitsluiten dat verweerder onbedoeld meer informatie heeft verstrekt aan derden dan hij gelet op de beperkingen van zijn cliënt mocht verstrekken. Verder heeft verweerder weliswaar een ernstige antecedentenlijst, maar is hij op dit gebied een ‘first offender’ en is hij niet eerder tuchtrechtelijk veroordeeld voor het schenden van beperkingen. De raad acht - dit alles afwegend - een onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes weken passend en geboden.