Naar boven ↑

Rechtspraak

De raad oordeelt dat alleen de cliënt van verweerster over haar werkzaamheden kan klagen. Een klachtonderdeel is te laat ingediend en daarom niet-ontvankelijk. Verweerster heeft erkend dat zij is tekortgeschoten in haar zorgplicht richting klager door aan hem een onjuiste voorstelling van zaken te geven door te beweren dat zij een procedure aanhangig had gemaakt, terwijl dat niet het geval was. Dat in een van de zaken van klager de toevoeging alsnog is ingetrokken en zij hem betalend is gaan bijstaan, kan haar in de geschetste omstandigheden tuchtrechtelijk niet worden verweten. De overige verwijten zijn niet komen vast te staan. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad onvoldoende haar verantwoordelijkheid genomen om haar gemaakte fout op te lossen, wat zij allicht in goed overleg met klager had kunnen doen. Ook tijdens de zitting van de raad heeft verweerster geen verantwoordelijkheid kunnen of willen afleggen over haar nalatigheid in genoemde zaak, terwijl zij wist dat klager 1 daar veel belang aan hechtte. Verweerster heeft dan ook niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Daarbij heeft zij naar het oordeel van de raad de kernwaarde integriteit (artikel 10a Advocatenwet) geschonden door te (blijven) volharden in haar eigen leugen richting klager. Alle omstandigheden samen resulteren daarin dat naar het oordeel van de raad aan verweerster een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor vier weken moet worden opgelegd, met zowel een bijzondere voorwaarde als een algemene voorwaarde.