Naar boven ↑

Rechtspraak

Dekenbezwaar. De raad verklaart het dekenbezwaar grotendeels gegrond. Verweerder heeft gedurende een langere periode meerdere gedragsregels en kernwaarden geschonden, hij heeft zijn cliënten benadeeld en de deken onjuist voorgelicht. Met dit alles heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet; zijn handelen heeft het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad. Gelet op de ernst van dit handelen, is slechts een zware maatregel passend.
De raad zal verweerder echter niet schrappen van het tableau, zoals de deken heeft verzocht. Een schrapping onder de gegeven omstandigheden zou erop neerkomen dat de tuchtrechter elk vertrouwen in het functioneren van verweerder heeft verloren. Weliswaar deelt de raad de zorgen van de deken over verweerder en zijn praktijkvoering, maar het is niet zo dat elk vertrouwen in zijn functioneren als advocaat ontbreekt. De raad acht daarbij van belang dat de raad een aantal onderdelen van het dekenbezwaar niet gegrond zal verklaren, verweerder slechts een keer eerder (vijf jaar geleden) door de tuchtrechter is veroordeeld en dat verweerder op de zitting van de raad inzicht in het tuchtrechtelijk verwijtbare van zijn handelen heeft getoond en hij zijn bedrijfsvoering inmiddels (gedeeltelijk) zegt te hebben verbeterd. Verweerder zal van de raad nog een laatste kans krijgen om orde op zaken te stellen. De raad zal daarom aan verweerder de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken opleggen, waarbij verweerder dringend wordt geadviseerd om zich (in overleg met de deken) te laten coachen.