Naar boven ↑

Rechtspraak

De raad oordeelt weliswaar ruim 40 klachtonderdelen van klaagster over onder meer de kwaliteit van de werkzaamheden van verweerster ongegrond maar één essentieel klachtonderdeel gegrond. Verweerster heeft tijdens het intakegesprek en in de door klaagster ondertekende opdrachtbevestiging bevestigd dat voor de 1:160 BW-procedure een toevoeging wordt aangevraagd. Tegelijkertijd heeft verweerster in haar e-mails rond die periode aan klaagster voor aanvaarding van de zaak ook als voorwaarde gesteld dat die toevoeging (tussentijds) door verweerster zou worden ingetrokken na ontvangst van de door klaagster direct te innen achterstallige partneralimentatie, waardoor klaagster alsnog betalende cliënte van verweerster zou worden. Deze werkwijze oordeelt de raad niet alleen in strijd met artikel 46 Advocatenwet, in het bijzonder de gedragsregels 17 en 18, maar verhoudt zich ook niet met het systeem van gefinancierde rechtsbijstand. Een cliënt wordt ofwel bijgestaan op basis van gefinancierde rechtsbijstand dan wel op betalende basis. Niet alleen heeft verweerster met dit tuchtrechtelijk verweten handelen het toevoegingssysteem op ongeoorloofde wijze doorkruist, ook heeft verweerster klaagster op dwingende wijze en door tijdsdruk aangezet tot inning van de partneralimentatie door het LBIO omdat verweerster de zaak anders niet zou doen. Dit terwijl een toevoeging voor klaagster was aangevraagd, wat bij klaagster tot de nodige verwarring kan hebben geleid. Verweerster heeft ook in strijd met artikel 10a Advocatenwet gehandeld door schending van de kernwaarden partijdigheid en financiële integriteit. Dit leidt tot een berisping.