Naar boven ↑

Rechtspraak

Klaagster verwijt verweerder dat hij haar een factuur heeft gezonden terwijl zij recht had op een toevoeging. De raad heeft deze klacht getoetst aan de norm die voortvloeit uit artikel 10a sub d Advocatenwet waarin de kernwaarde van integriteit is geformuleerd, waarin mede de eis besloten ligt van nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden. Ook heeft de raad bij de beoordeling Gedragsregel 18 betrokken waarin onder meer is vastgelegd dat een advocaat verplicht is steeds met de cliënt te overleggen of deze in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp. Pas ruim 9 maanden na aanvang van de werkzaamheden voor klaagster is een toevoeging voor haar aangevraagd. Noch op dat moment noch tevoren heeft mr. A. op enigerlei wijze met klaagster gecommuniceerd over het al dan niet aanvragen van een toevoeging of het in rekening brengen van haar werkzaamheden, terwijl in de opdrachtbevestiging stond dat er een toevoeging zou worden aangevraagd. Nadat Raad voor Rechtsbijstand berichtte dat de adresgegevens van klaagster in de aanvraag niet klopten is er ondanks een rappel niet meer gereageerd. De toevoeging is nooit afgegeven. Verweerder heeft drie jaar nadien zonder enige aankondiging een factuur voor de werkzaamheden aan klaagster gestuurd. Klaagster heeft daartegen geprotesteerd en later heeft de deken zich daarbij aangesloten. De raad is van oordeel dat de klacht en het dekenbezwaar daarover gegrond zijn. Mede omdat verweerder geen inzicht toonde in het hem verweten gedrag heeft de raad een berisping opgelegd.