Naar boven ↑

Rechtspraak

 Voor zover de aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden dateren van voor de mondelinge behandeling in de beroepszaak (zaaknummer 200250) op 22 januari 2021, of betrekking hebben op hetgeen tijdens die mondelinge behandeling is gezegd of gebeurd, is het wrakingsverzoek te laat ingediend. Voor zover het wrakingsverzoek is gebaseerd op de brief van 9 februari 2021 is dit wel tijdig ingediend. Dit betekent dat enkel de brief van 9 februari 2021 als grondslag van het wrakingsverzoek heeft te gelden. De brief van 9 februari 2021 is door mr. A.M. van Amsterdam, als lid van het presidium, geschreven en ondertekend namens het voltallige presidium. De wrakingskamer is van oordeel dat er geen objectieve reden is voor vrees bij verzoekers dat sprake zal zijn van (een schijn van) vooringenomenheid bij verweerder bij de behandeling van voornoemd hoger beroep. Daarvoor staat de brief van 9 februari 2021 in een te ver verwijderd verband met de beroepszaak. Het wrakingsverzoek wordt afgewezen.