Naar boven ↑

Rechtspraak

Dekenbezwaar, waarbij verweerder in strijd heeft gehandeld met art. 6.27 leden 1 en 2 Voda. Verweerder heeft een cliënt en ook diens echtgenote bijgestaan, onder meer in aanloop naar de faillietverklaringen van ieder van hen. Verweerder heeft contante betaling van € 2.000,- van zijn cliënte aangenomen op de dag van haar faillietverklaring. Dat die gelden door haar vader waren betaald op basis van een door verweerder met hem gesloten borgstellingsovereenkomst - waarover verweerder in strijd met Regel 19 lid 2 geen overleg met de deken heeft gehad - heeft verweerder niet kunnen aantonen. Door die gelden op grond van art. 23 Fw niet op eerste verzoek van de curator naar de faillissementsrekening over te maken, heeft verweerder zich niet betamelijk gedragen richting die curator (Regel 1). Daarnaast heeft verweerder door zijn cliënt een (buitenproportionele) cessie-akte laten ondertekenen ten gunste van hemzelf ter voldoening van zijn declaratie, zonder voorafgaand overleg met de deken daarover (Regel 6.19 lid 2), en ten nadele van zijn cliënten (Regel 1). Richting zijn cliënt heeft hij onduidelijkheid laten ontstaan over de grote financiële gevolgen van de cessie-akte voor hem en zijn echtgenote en niet is gebleken dat hij gedegen onderzoek naar de over te dragen vordering heeft gedaan. Ook had verweerder zich voor de ondertekening van de cessie-akte ervan  moeten vergewissen of zijn cliënt in gemeenschap van goederen was gehuwd met zijn cliënte, waarvan hij ten tijde van de ondertekening van de cessie-akte al wist dat zij mogelijk failliet zou worden verklaard. Verweerder heeft financieel aldus niet integer gehandeld (art. 10a lid 1 sub d Advocatenwet). Daarnaast heeft verweerder zich jegens de rechtbank en de betrokken curatoren in het faillissement van een andere cliënte QH niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en heeft hij met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur geschaad (Regel 1). In strijd met de waarheid heeft hij ter zitting van de rechtbank verklaard dat hij een bedrag van € 10.000,- onder zich had, op grond van die uitlatingen van verweerder het verzet tegen het vonnis tot faillietverklaring gegrond is verklaard en het faillissement van die cliënte is vernietigd. Met diezelfde uitlatingen ter zitting heeft verweerder ook de toenmalige curator misleid, daarna zelfs nog aan het lijntje gehouden, over de betaling van diens curatorsalaris. Na de latere definitieve faillietverklaring van de cliënte heeft verweerder opnieuw de rechtbank misleid met zijn voorstel voor een crediteurenakkoord en zijn garantie over de tijdige betaling daarvan voor de zitting. Kort voor de verificatievergadering waren de akkoordpenningen niet bijgeschreven, heeft verweerder zich (tijdig) aan de zaak onttrokken, en is het akkoord verworpen. Voorwaardelijke schorsing van 12 weken.