Naar boven ↑

Rechtspraak

Verweerder heeft opgetreden voor een B.V. waarvan klagers 50% aandeelhouder waren. In een later stadium heeft verweerder voor de andere 50% aandeelhouder opgetreden bij de verkoop van alle aandelen in deze B.V. Klagers gingen er vanuit dat verweerder bij deze verkoop ook voor klagers optrad. Mede op grond van een vonnis van de rechtbank die over deze kwestie heeft geoordeeld meent de raad dat niet is komen vast te staan dat verweerder bij de aandelentransactie ook voor klager optrad. De raad is echter van oordeel dat verweerder toch tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klagers. De raad verwijst naar uitspraken van het Hof van Discipline (3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:79) en de Hoge Raad van 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:61. In de lijn van deze jurisprudentie staat naar het oordeel van de raad vast dat verweerder zich bij zijn werkzaamheden in het kader van de verkoop van de aandelen de B.V. de belangen van klagers onvoldoende heeft aangetrokken. Hij was zich er immers wel degelijk van bewust dat de belangen van klagers een rol speelden in de aandelenverkoop. Verweerder heeft zelf aangegeven dat er bij de verkoop sprake was van een “free-ride” voor klagers. Daarnaast heeft hij voor en in overleg met beide aandeelhouders een geheimhoudingsovereenkomst opgesteld en laten tekenen. Ook heeft hij bemiddeld toen de aandeelhouders een geschil kregen. Daarom had het op de weg van verweerder gelegen om klagers in ieder geval expliciet en schriftelijk te adviseren een eigen adviseur in te schakelen, zeker gelet op de ogenschijnlijke  onevenwichtigheid in de afspraken met betrekking tot de aandelenverkoop. Door zulks niet te doen en ook niet op andere wijze blijk te geven zich de belangen van klagers aan te trekken, heeft verweerder onbetamelijk gehandeld. De raad legt de maatregel van een voorwaardelijke schorsing van 2 maanden op.