Naar boven ↑

Rechtspraak

Dekenbezwaar. Uit de verklaringen ter zitting van verweerder is de raad gebleken dat van meet af aan de bedoeling was dat de twee beoogde stagiaires op de vestiging van het advocatenkantoor in [Z] in arrondissement Noord-Nederland, en niet op kantoor in [Y], in arrondissement Overijssel, feitelijk hun werkzaamheden zouden gaan uitvoeren, en daarmee op een andere locatie dan waar de patroons kantoor houden (verweerder en zijn medewerker). De raad is van oordeel dat verweerder in strijd met de artikelen 9b, 10 en 46 Advocatenwet heeft gehandeld door de raad van de orde Overijssel, en de (waarnemend) deken, te misleiden door de raad van de orde niet actief en volledig te informeren over de gewenste afwijkende constructie met de stagiaires waarbij de stagiaires fysiek op een andere kantoorlocatie in een ander arrondissement zouden gaan werken dan de patroons. Daarbij kan in het midden blijven of daarbij sprake is geweest van opzet van de kant van verweerder. Hij heeft bewust, dan wel onbewust, de raad op het verkeerde been gezet, terwijl hij door ondertekening van het formulier tot goedkeuring van het patronaat heeft verklaard met alle toepasselijke en relevante bepalingen bekend te zijn geweest. Hij had daarnaar dus ook dienen te handelen. Verweerder neemt nu, zo is de raad uit de zitting gebleken, zijn verantwoordelijkheid als patroon richting zijn eigen stagiaire. Of de andere stagiaire als gevolg van het handelen van verweerder in september 2019 alsnog uit de advocatuur is gegaan, kan de raad niet vaststellen, nu de deken dat standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. Verweerder was volgens de raad niet goed op de hoogte van de relevante bepalingen in de Advocatenwet die betrekking hebben op de goedkeuring om patroon van een stagiaire te worden, terwijl dat wel van hem verwacht mocht worden. Organen die toezicht houden op advocaten moeten ervan uit kunnen gaan dat zij juist worden geïnformeerd. Daarnaast wordt van een patroon en tevens werkgever, zoals in het geval van verweerder, nog een extra grote zorgvuldigheid verwacht. Verweerder is hierin naar het oordeel van de raad tekortgeschoten en heeft daarmee in strijd gehandeld. Gelet hierop enerzijds en het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden van verweerder anderzijds, terwijl verweerder inmiddels de nodige veranderingen heeft doorgevoerd om zijn stagiaire onder zijn begeleiding op zijn kantoor in [Y] op te leiden tot een volwaardig advocaat en enig inzicht heeft getoond in het tuchtrechtelijk verwijtbare van zijn handelen, acht de raad de oplegging van de maatregel van berisping aan verweerder passend en geboden.