Naar boven ↑

Rechtspraak

Herzieningsverzoek. Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat het hof een fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden, ten eerste door schending van het recht van hoor en wederhoor in twee instanties en ten tweede door schending van het recht en een onvoldoende dan wel onjuiste motivering van de beslissing van het hof. Het hof overweegt ten aanzien van de eerste grond dat bij de behandeling van het verzet bij de raad zowel de kantoorgenoot van verzoeker als gemachtigde van verzoeker aanwezig waren, en dat op grond van artikel 46 h lid 8 Advocatenwet niet de verplichting bestaat om voor de inhoudelijke behandeling en beslissing na een gegrond verklaard verzet een nieuwe mondelinge behandeling te gelasten. Als vaste jurisprudentie van het hof geldt verder dat het hoger beroep mede strekt tot herstel van fouten en omissies in eerste instantie. Bovendien ziet artikel 6 EVRM niet op het procederen in twee instanties. Het hof overweegt ten aanzien van de tweede grond dat het hof, anders dan verzoeker stelt, in de bestreden beslissing wel degelijk het gevoerde verweer van verzoeker heeft verwoord en tot uitgangspunt heeft genomen bij de overwegingen en de beslissing daaromtrent. Verder heeft het hof, anders dan verzoeker kennelijk in de bestreden beslissing leest, niet bepaald dat verzoeker op 15 oktober 2012 een nieuwe toevoeging had moeten aanvragen, maar dat hij op dat moment aanleiding had om de financiƫle situatie van zijn cliƫnt opnieuw onder de loep te nemen. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd kan niet tot de conclusie leiden dat sprake is van een schending van fundamentele rechtsbeginselen en het hof wijst het verzoek daarom af.