Naar boven ↑

Rechtspraak

Burgemeester verwijten niet-integer te hebben gehandeld

De vrijheid van meningsuiting brengt voorts mee dat een advocaat zich ook afkeurend moet kunnen uitlaten over de andere betrokken partijen. De vrijheid die de advocaat toekomt, in de keuze van middelen maar ook om zijn mening te uiten, vindt haar begrenzing in de plicht die een advocaat heeft om zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en van onnodig grievende uitlatingen over de wederpartij van zijn cliënt. In zijn oordeel of verweerder die grens heeft overschreden, neemt het hof eerst in aanmerking dat de uitlatingen van verweerder feitelijk juist zijn, voor zover deze inhouden dat klager aan het door de gemeente ingeschakelde bureau X. heeft verzocht om conclusies uit het rapport weg te laten. Ook is feitelijk juist dat klager de verwijdering van de (naar verweerders oordeel voor zijn cliënt gunstige) passages niet, althans eerst in een laat stadium, op aandringen van de rechtbank, kenbaar heeft gemaakt. Aan die feitelijke juistheden doet niet af dat klager van oordeel is – welk oordeel naderhand in de uitspraak van de CRvB is onderschreven – dat die handelwijze hem vrijstond op grond van de bestuursrechtelijke regelgeving. De vraag is dan of verweerder, optredende voor zijn cliënt, onbetamelijk heeft gehandeld door deze handelwijze als niet-integer te kwalificeren. De gewraakte uitlating (niet-integer) is onmiskenbaar grievend jegens klager en zou in beginsel nodeloos grievend kunnen zijn. Om dat te beoordelen, neemt het hof in aanmerking dat verweerder de gewraakte citaten heeft geuit in interviews die hij gaf in zijn hoedanigheid van advocaat van Y. en dat hij daarmee gehouden was de belangen van zijn cliënt te dienen en diens belangen niet te schaden. De door verweerder verwoorde mening kan niet los worden gezien van deze belangenbehartiging. Ongegrond.