Naar boven ↑

Rechtspraak

Betichten van strafbare feiten

(…) dat de klacht voor zover klaagster wordt beschuldigd van het plegen van strafbare feiten, gegrond is. Het beroep op de vrijheid van meningsuiting faalt. In EHRM 30 november 2006, NJ 2007/368, is geoordeeld dat, volgens vaste jurisprudentie, de vrijheid van meningsuiting ook voor advocaten geldt, maar dat de bijzondere aard van het juridische beroep wel meebrengt dat hun optreden in het openbaar (hvd: in rechtszaken) discreet, eerlijk en waardig dient te zijn. Naar het oordeel van het hof is het herhaaldelijk beschuldigen van de wederpartij zoals verweerder heeft gedaan, een professionele organisatie, van strafbare feiten in een civiel geding een advocaat onwaardig, temeer gelet op de gekozen bewoordingen. Van een noodzaak om BJZ te beschuldigen van ‘zware criminele feiten in georganiseerd verband’ is niet gebleken. Dat die beschuldigingen tot een ander (civiel) oordeel zouden kunnen leiden wordt door verweerder niet onderbouwd en is ook onaannemelijk. Het hof neemt hierbij nog in overweging dat verweerder de beschuldigingen kennelijk persoonlijk uit, hij nuanceert deze niet als alleen afkomstig van zijn cliënten. Van een gepaste distantie tot de opvattingen van zijn cliënten en van een zakelijke benadering van de juridische geschillen is het hof niet kunnen blijken.

(…). Uit de door klaagster geciteerde en hiervoor weergegeven passages kan niet worden afgeleid dat verweerder klaagster ervan beticht dat zij ‘samenspant’ (in de betekenis van heimelijk samenwerken) met andere organisaties. De passages wijzen ‘slechts’ op een onderlinge betrokkenheid van de organisaties. Daarvan is ook sprake, maar dat is geenszins verboden. Verweerder mag wijzen op de onderlinge betrokkenheid van de instanties, zij het dat hij daarvoor andere – meer neutrale en zakelijke – bewoordingen dient te gebruiken.