Naar boven ↑

Rechtspraak

Rechters bij PG HR voordragen voor ontslag

(…) wordt een beroep gedaan op art. 10 EVRM, de vrijheid van meningsuiting, die ook voor advocaten geldt. Verweerster miskent evenwel dat deze bepaling, en de jurisprudentie in dat kader, tevens grenzen stelt. Deze grenzen zijn hier overschreden. Volgens vaste jurisprudentie geldt vrijheid van meningsuiting ook voor advocaten, maar de bijzondere aard van het juridische beroep brengt wel mee dat hun optreden in het openbaar discreet, eerlijk en waardig dient te zijn (…). Aan deze waardigheid ontbreekt het hier ten enenmale. Het hof stelt verder vast dat het in beginsel niet ongeoorloofd is om (krasse) kritiek te uiten op rechters en de deken, maar benadrukt wel dat de integriteit van die deken en rechters juist ook tegen onheuse aantastingen moet worden beschermd (EHRM 26 november 2013, EHRC 2014/43). Het hof meent dat verweerster volstrekt disproportioneel heeft gehandeld door, vanwege een haar niet welgezinde rechterlijke beslissing over het toelaten van een productie en de beoordeling daarvan door de wrakingskamer, de betrokken raadsheren voor te dragen voor “disciplinair ontslag” en daarbij gebruik te maken van niet-zakelijke en kwetsende kwalificaties. Verweerster had zich dienen te realiseren dat de voordracht bij de Procureur-Generaal, vanwege het persoonlijke schadelijke karakter daarvan, grote impact kan hebben op het persoonlijk welbevinden van de raadsheren en hen kan belemmeren in hun ambtsuitoefeningen. Bovendien zijn rechters kwetsbaar omdat zij beperkt zijn in hun mogelijkheden de aanvallen op hun integriteit te pareren. Met name het raadkamergeheim en de ongeoorloofdheid om uitspraken nader toe te lichten zijn voorbeelden daarvan.