Rechtspraak
Deelname advocaten volgens EHRM
Klager heeft (…) aangevoerd dat hij de uitspraak van de raad niet erkent en respecteert omdat de raad merendeels bestaat uit advocaten die niet onafhankelijk en onpartijdig zijn. Klager meent daarom dat zijn zaak moet worden gelegd aan het EHRM om een uitspraak te doen of de raad een onafhankelijk en onpartijdig orgaan is.
Het hof wijst dit verzoek af, omdat het hof in vaste jurisprudentie (HvD 15 juni 1992, nr. 1624, HvD 11 april 2003, nr. 3712 en HvD 14 mei 2012, 6296) op grond van een aantal uitspraken van het EHRM in de zaken Engel (8 juni 1976), Le Compte e.a. (23 juni 1981 en 10 februari 1983), De Cubber (26 oktober 1984) en Weber (22 mei 1990) heeft overwogen en beslist
- dat op de tuchtrechtspraak voor advocaten artikel 6 EVRM van toepassing is omdat de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen in het geding kan zijn,
- dat de gewenste deskundigheid bij de behandeling rechtvaardigt dat de colleges ten dele zijn samengesteld uit beroepsgenoten, en dat dit onvoldoende grond is voor de veronderstelling dat dit afbreuk zou doen aan de onpartijdigheid van de colleges,
- dat de wijze van benoeming (bij wet geregeld, voor een vaste termijn, voor de leden-advocaten voor ten hoogste vier jaar) en de regeling van incompatibiliteiten voldoende waarborgen biedt voor onafhankelijkheid van de leden,
- dat daarnaast de samenstelling van het hof, dat in meerderheid bestaat uit met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht, nog een extra waarborg biedt voor een onafhankelijke en onpartijdige behandeling in hoger beroep.
(HvD 26 augustus 2016, 150158)
(HvD 16 november 2015, 7577)
(HvD 3 juni 2013, 6656)
(HvD 14 mei 2012, 6296)
(HvD 11 januari 2010, 5628)
(HvD 15 april 2011, 5867)