Naar boven ↑

Rechtspraak

Nader dekenonderzoek gelast naar mogelijke meineed advocaat

Veel belangrijker acht het hof echter dat de klacht inhoudt dat verweerder, bewust, onder ede niet de waarheid zou hebben gesproken. Verweerder stelt terecht dat het hof niet tot taak heeft vast te stellen of meineed is gepleegd, maar als een advocaat onder ede tegenover de rechter welbewust niet de waarheid spreekt is dat een zware overtreding van de betamelijkheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet, waaraan een advocaat zich te houden heeft. De kernwaarde integriteit (artikel 10a sub d Advocatenwet) is daarbij nadrukkelijk in het geding.

Het hof is daarom van oordeel dat niet volstaan kan worden met de constatering dat de verklaringen van klagers en verweerder tegenover elkaar staan en dat daarom niet vastgesteld kan worden wat er gebeurd is. Het aanzien en de betrouwbaarheid van de advocatuur vergen dat dit nader wordt onderzocht. Het hof zal daarom de deken van de Orde van Advocaten Limburg opdragen een nader onderzoek in te stellen en van zijn bevindingen aan het hof verslag te doen. Het hof realiseert zich dat bij dit onderzoek de vraag aan de orde kan komen of verweerder zich kan beroepen op een verschoningsrecht. Voor dat geval wijst het hof erop dat ook de deken een geheimhoudingsplicht heeft en dat verweerder verplicht is om aan de deken alle door de deken gewenste inlichtingen te verschaffen, maar dat onder omstandigheden de deken kan volstaan met het geven van zijn eindconclusie zonder dat hij alle details ten aanzien waarvan verweerder zich zou kunnen beroepen op een verschoningsrecht, in het verslag aan het hof weergeeft.