Naar boven ↑

Rechtspraak

Openbreken convenant

Het hof oordeelt dat het verweerster, als belangenbehartiger van haar cliënt, vrij stond om in het belang van haar cliënt te proberen te herstellen wat volgens haar in de overeenkomst ontbrak. Zij heeft er terecht een punt van gemaakt dat het hoofdverblijf van de kinderen in Nederland, vanuit het standpunt van haar cliënt bezien een cruciaal punt, alsnog in de beschikking van de rechtbank zou worden opgenomen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de overeenkomst niet onder begeleiding van verweerster tot stand is gekomen, maar onder begeleiding van de vorige advocaat van de man. Het hof plaatst daarbij de kanttekening dat het wellicht beter was geweest als verweerster bij die vorige advocaat had geïnformeerd naar de reden waarom dit, volgens haar en haar cliënt zo belangrijke, punt niet in de overeenkomst was opgenomen. Zij had dan meer achtergrondinformatie gekregen over de kennelijk zeer moeizame wijze waarop de overeenkomst uiteindelijk tot stand is gekomen. Verweerster had de wens van haar cliënt dan wellicht ook op een wat tactischer wijze naar voren kunnen brengen en daarmee kunnen trachten te voorkomen dat bij klaagster groot wantrouwen werd gewekt naar aanleiding van de nieuwe opstelling van de man. Het is niet onbegrijpelijk dat bij klaagster dit wantrouwen is ontstaan, mede gezien de brief van verweerster van 20 september 2013, waarin immers ondubbelzinnig was medegedeeld dat dat de overeenkomst van 16 augustus 2013 naar de rechtbank zou worden gestuurd met het verzoek deze te bekrachtigen, en dat de zitting van 10 oktober 2013 niet hoefde door te gaan. Die overwegingen nemen echter niet weg dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de rechtbank te verzoeken het hoofdverblijf van de kinderen in Nederland in de beschikking op te nemen; zij is daarmee haar vrijheid als advocaat van de wederpartij van klaagster niet te buiten gegaan.