Naar boven ↑

Rechtspraak

De beschermingsbewindvoerder

Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt (…) Naar het oordeel van het hof is hier leidend hetgeen de rechtbank – onbetwist door verweerder – heeft overwogen en beslist ten aanzien van de WSNP-aanvraag, namelijk dat geen deugdelijke poging is ondernomen om te komen tot een buitengerechtelijke schuldregeling (…) Overigens kan eerst een gerechtelijke schuldregeling krachtens de WSNP in aanmerking worden genomen als er een deugdelijke financiële opstelling bestaat. Dat verweerder daarvoor niet heeft gezorgd, hoewel dat toch één van zijn primaire taken was, valt hem ernstig aan te rekenen (vgl. gedragsregel 23 lid 1 (6 lid 1 nieuw)). Hij heeft daarmee het aanzien van de advocatuur ernstig geschaad.