Naar boven ↑

Rechtspraak

De twee advocaat-klagers zijn deels niet-ontvankelijk in hun klachten jegens verweerder wegens het ontbreken van een eigen belang daarbij. De raad is van oordeel dat niet is gebleken van (bewust) spreken van onwaarheid door verweerder in zijn beslagrekest, dagvaarding of tijdens een zitting of dat verweerder daarbij de grenzen van de vrijheid die hem daarbij toekomt als partijdige belangenbehartiger van zijn cliënten heeft overschreden. Gelet op de onduidelijkheid bij klagers over de opheffing van het derdenbeslag onder een bank, brengt de voor een advocaat vereiste welwillendheid met zich dat in dergelijke gevallen op een daartoe strekkend verzoek van de (advocaat van de) beslagdebiteur de advocaat binnen een redelijke termijn de opheffing alsnog schriftelijk bevestigt aan de derde-beslagene. Dat heeft verweerder niet tijdig gedaan, waarmee hij de belangen van klagers heeft geschaad.  Onnodig grievende uitlatingen jegens klagers niet gebleken. Voorwaardelijke schorsing voor drie maanden, mede vanwege bekendheid van de raad met acht gelijktijdig lopende klachtzaken jegens deze verweerder met hetzelfde patroon, waarvan 7 eveneens op 11 juni 2018 (grotendeels) gegrond zijn geoordeeld.