Naar boven ↑

Rechtspraak

Medisch dossier in de civiele procedure

Het hof neemt ten aanzien van de klachtonderdeel b, over het gebruik maken van medische gegevens in een procedure, eerst in aanmerking dat van een schending van de geheimhoudingsplicht geen sprake is geweest. In het geheel is niet aannemelijk geworden dat verweerster veroorzaakt heeft dat het beroepsgeheim door twee werknemers van klaagster is geschonden. Gesteld noch gebleken is dat verweerster heeft verzocht het verpleegdossier van een patiënt van klaagster over te leggen. In het vervolg zal slechts aan de orde komen hetgeen verweerster met het haar overgelegde dossier heeft gedaan. Zowel klaagster als de cliënt van verweerster waren als werkgever resp. werknemer, gerechtigd kennis te nemen van de medische gegevens (het verpleegdossier). Daarmee is tevens gegeven dat ook de advocaten van partijen daarvan kennis kunnen nemen, evenals de rechter en griffier. Zij allen zijn bovendien gebonden aan een geheimhoudingsplicht uit hoofde van hun beroepsuitoefening. Dat naast genoemden derden kennis hebben genomen of hebben kunnen nemen van de overgelegde medische gegevens is gesteld noch gebleken. Artikel 29 lid 1 onder b Rv biedt in die situatie desverzocht overigens aanvullende beschermingsmogelijkheden. Het medisch beroepsgeheim stond derhalve niet aan overlegging van (een gedeelte van) het verpleegdossier en het citeren daaruit in de weg. De enkele omstandigheid dat sprake was van een openbare zitting noopt niet tot een ander oordeel.

Voorts neemt het hof in aanmerking dat het overleggen van de medische gegevens onder meer gerechtvaardigd is te achten voor zover in de gegeven omstandigheden de adequate rechtsbijstand daartoe noopt. Vgl. Hof Amsterdam 17 juli 2003, Tijdschrift voor gezondheidsrecht 2004/2 (p. 59), in hoger beroep op Vzr. Rb. Utrecht 7 februari 2002, Tijdschrift voor gezondheidsrecht 2002/40 (p. 334). Het hof is van oordeel dat de handelwijze van verweerster deze toets kan doorstaan. Daarmee is overigens tevens gegeven dat het hof de door de raad gehanteerde maatstaf (dat verweerster een grote mate van vrijheid toekomt) niet volgt. In dit verband acht het hof aannemelijk dat de door verweerster gebruikte medische gegevens hebben gediend en redelijkerwijs kunnen hebben gediend om feiten, die door klaagster aan het ontslag op staande voet en het ontbindingsverzoek ten grondslag waren gelegd, te weerleggen. De andersluidende opvatting over de betekenis van de medische gegevens en de noodzaak van inbreng van het dossier leidt niet tot een ander oordeel.

(HvD 23 mei 2014, 6972)