Naar boven ↑

Rechtspraak

Algehele uitsluiting van een klager als procespartij ogv de geheimhoudingplicht van verweerder en de deken?

(…) volgt uit de positie van klager als volwaardig procespartij en uit onder meer de genoemde bevoegdheden om kennis te nemen van de processtukken en aanwezig te zijn ter zitting dat bij een klachtbehandeling – ook de voorafgaande behandeling door de deken – uitgangspunt dient te zijn dat voor een verweerder (en daarmee de deken) geen algemeen recht bestaat om het verweer (en eventuele andere onderzoekshandelingen) ‘geheim’ te houden voor de klager, althans klager daarvan kennis te doen nemen. Verweerders instructie aan de deken om zijn verweerschrift niet door te geleiden aan dr. R. berust mitsdien op een onjuiste rechtsopvatting. Daartegen heeft de deken zich met recht gekeerd.

Vorenstaande sluit niet uit dat in bijzondere omstandigheden een verweerder (en mogelijk in casu klager) een beroep kan doen op een specifieke geheimhoudingsplicht. Zo is denkbaar dat bij een klacht over de advocaat van de wederpartij de verweerder niet kan onthullen hetgeen tussen hem en zijn cliënt is besproken. Bij het onderzoek door de deken doet zich deze situatie slechts zelden voor, reeds omdat ingevolge artikel 46 Advocatenwet alleen kan worden geklaagd over een handelen of nalaten jegens de klager, dus niet over hetgeen zich heeft voorgedaan in de geheim te houden relatie tussen een verweerder en zijn cliënt. Maar doet de situatie zich voor dat een verweerder meent zich op goede gronden op een geheimhoudingsplicht jegens de klager te kunnen beroepen, dan ligt het op zijn weg die stelling deugdelijk te onderbouwen aan de hand van de voorliggende specifieke situatie. Een algemeen beroep (zoals klager hier doet) volstaat niet. Van een dergelijk specifiek beroep is het hof (nog) niet gebleken in de klachtzaak van R. In voorkomende gevallen kan – bij verschil van mening -analoog aan artikel 22 Rv en artikel 8:29 Awb worden gehandeld.

Het hof merkt nog op dat het beroep op een geheimhoudingsplicht onder bijkomende omstandigheden kan worden aangemerkt als misbruik van recht op welke grond de deken dan bevoegd kan zijn middels een dekenbezwaar de kwestie aan de raad voor te leggen. Dat de deken de verweerder van die mogelijkheid in kennis stelt is geenszins tuchtrechtelijk onbetamelijk, laat staan als chantage of bedreiging aan te merken.

(HvD 25 augustus 2014, 6986)