Naar boven ↑

Rechtspraak

Naar het oordeel van de raad geen sprake van een belangenconflict (Gedragsregel 7 (oud)) omdat verweerder niet is opgetreden tegen klaagster als (voormalige) cliënt. Klaagster is nimmer cliënt van verweerder geweest. Bovendien heeft verweerder als advocaat van de wederpartij van klaagster met toestemming van die twee vennootschappen opgetreden. Dat klaagster aandeelhouder was in een van de twee v in een van die vennootschappen was, maakt dit niet anders, zodat de raad dit klachtonderdeel ongegrond oordeelt.

In het tweede klachtonderdeel wordt verweerder verweten dat hij als voorzitter van de buitengewone aandeelhoudersvergadering (BAVA) van een van bedoelde cliënten de oproepingsbrief aan klaagster als mede-aandeelhouder niet op juiste adressering heeft gecontroleerd, waardoor klaagster te laat op de hoogte was van de datum van de BAVA, waardoor zij ernstig in haar (aandeelhouders)belangen is geschaad.  Naar het oordeel van de raad is het optreden van verweerder als voorzitter tijdens de BAVA in de gegeven omstandigheden  zodanig verweven met de praktijkuitoefening van verweerder dat hij tuchtrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor zijn handelen en nalaten in het kader van zijn optreden als voorzitter van de buitengewone aandeelhoudersvergadering op 26 oktober 2016. De raad is uit de notulen niet gebleken of verweerder zich als voorzitter van de BAVA ervan heeft vergewist waarom klaagster als aandeelhouder zonder kennisgeving vooraf niet bij de BAVA aanwezig was. Verweerder heeft alleen de rechtsgeldigheid van de oproeping gecontroleerd, niet of de adressering van de oproepingsbrief aan klaagster juist was. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder als voorzitter van de BAVA onvoldoende de belangen van alle aandeelhouders, waaronder klaagster, behartigd, terwijl hij wist dat cruciale beslissingen over het voortbestaan van de vennootschap geagendeerd stonden, hij al langer ermee bekend was dat de aandeelhouders ruzie hadden, elkaar wantrouwden en ‘elkaar de tent uitvochten’ en bovendien zelf de tekst van de oproepingsbrief had opgesteld, waarin om een reactie van oa klaagster was verzocht die was uitgebleven. Op grond hiervan had verweerder als voorzitter van de BAVA nader onderzoek moeten doen naar de reden van afwezigheid van klaagster bij de BAVA. Door dat niet te doen heeft hij als voorzitter van de BAVA het vertrouwen in de advocatuur geschaad, hetgeen hem tuchtrechtelijk kan worden verweten. In zoverre klacht gegrond. Waarschuwing.