Naar boven ↑

Rechtspraak

Klacht van klaagster over de kwaliteit van de werkzaamheden van verweerster in een arbeidsgeschil met een bij aanvang van de arbeidsovereenkomst al zieke werknemer van klaagster. Met verweerster is aanvankelijk afgesproken een ontbindingsprocedure te starten. Dat verweerster klaagster bij aanvang onjuist heeft geadviseerd over stopzetting van de loonbetaling is de raad niet gebleken. Conflict tussen klaagster en werknemer over loondoorbetaling is pas later ontstaan, namelijk nadat het UWV, anders dan in de twee eerdere brieven aan klaagster, in een derde brief had gemeld dat klaagster toch re-integratieplichtig was jegens de werknemer. Ook het advies van verweerster daarna om het loon weer door te bepalen, is naar oordeel van de raad geen onbegrijpelijk advies geweest. Dat klaagster ervoor heeft gekozen om dat nieuwe advies niet op te volgen in afwachting van het deskundigenoordeel van het UWV en wegens het restitutierisico, kan verweerster tuchtrechtelijk niet worden verweten. Het conflict over stopzetting van de loonbetaling heeft uiteindelijk, ondanks de hervatte loonbetaling, toch geleid tot een kort geding van de werknemer, in welk vonnis klaagster alsnog tot betaling van extra kosten is veroordeeld. De raad is niet gebleken dat verweerster klaagster schriftelijk heeft geadviseerd over haar positie in dat kort geding en de mogelijkheid om die procedure te voorkomen. Vooral vanwege de tussentijdse ontwikkelingen tussen klaagster en de werknemer had het naar het oordeel van de raad op de weg van verweerster had gelegen om die nieuwe situatie schriftelijk vast te leggen (gedragsregel 8 oud). Ook is wegens ontbreken van een schriftelijke uitleg aan klaagster een misverstand ontstaan over het door verweerster ingenomen uitgangspunt, wat eveneens voor risico van verweerster blijft. In zoverre klacht gegrond. Waarschuwing. Overige klachten over op voorhand kansloze procedure en te hoge declaraties gelet op volgens klaagster ondermaatse kwaliteit werkzaamheden ongegrond.