Naar boven ↑

Rechtspraak

Het verzoek tot wraking van het gehele hof door verzoeker acht het hof niet-ontvankelijk, omdat wraking van het gehele Hof van Discipline niet mogelijk is. Het hof verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 18 december 1998 en de uitspraken van het hof van 7 maart 2016 (HvD, 150058 en 150061).

Over het verzoek tot wraking van de kamer die op 6 maart 2017 zitting had, overweegt het hof dat van bezwaren tegen een of meerdere leden van de kamer die enige steun zou kunnen bieden voor een veronderstelde afwezigheid van onpartijdigheid niet is gebleken. Het hof is dan ook van oordeel dat de indiening van de beide wrakingsverzoeken geen ander doel dient dan verstoring van de procesgang en derhalve moet worden beschouwd als misbruik van het recht op wraking, zodat er ook geen grond is om een nieuwe wrakingskamer voor de beoordeling van zijn verzoek tot wraking van de kamer van 6 maart 2017 samen te stellen. Het hof acht verzoeker dan ook niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de kamer die zitting had op 6 maart 2017 en bepaalt tevens dat een volgend verzoek tot wraking - op grond van art. 56 lid 6 Aw. juncto art. 515 lid 4 Sv. - niet in behandeling zal worden genomen.