Rechtspraak
Eindbeslissing tav art. 13-beklag
In de tussenbeslissing van 18 november 2017 heeft het hof de deken verzocht om aan de hand van een (oriënterend) advies van een door hem aan te wijzen advocaat, opgesteld in samenspraak met klager, te onderzoeken of sprake is van een zaak zonder redelijke kans van slagen. Het hof overweegt dat het – gezien de tussenbeslissing van 18 november 2016 – op de weg van klager had gelegen om de door de deken aangewezen advocaat, waar mogelijk met stukken onderbouwd, zo volledig mogelijk te informeren omtrent de haalbaarheid van zijn gepretendeerde vorderingen. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft klager dit niet gedaan. Met de deken is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de procedures die klager zou willen voeren een redelijke kans van slagen hebben, zodat deze als nagenoeg, zo niet volstrekt, kansloos dienen te worden ingeschat. Bovendien is niet gebleken dat daarbij de bijstand van een advocaat voorgeschreven is. Volgens vaste rechtspraak van het hof is in dat geval sprake van een gegronde reden het verzoek af te wijzen ex artikel 13 lid 2 Advocatenwet. Volgt ongegrondverklaring van het beklag.