Naar boven ↑

Rechtspraak

De raad oordeelt klager in klachtzaak 17-984 niet-ontvankelijk in zijn klacht wegens ontbreken van een rechtstreeks eigen belang. In de andere klachtzaak wordt de klacht van de holding van klager over het door verweerder onbevoegdelijk optreden namens een vennootschap, waarin naast een ander bedrijf ook klaagster medeaandeelhouder is, in een onderling geschil gegrond geoordeeld. Naar het oordeel van de raad was verweerder op grond van artikel 17 van de statuten van de gezamenlijke vennootschap formeel niet bevoegd om namens die vennootschap tegen (medeaandeelhouder) klaagster op te treden, nu de raad niet is gebleken dat klaagster als medebestuurder met de opdracht tot het verrichten van werkzaamheden heeft ingestemd. Evenmin is de raad gebleken dat sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals verweerder heeft aangevoerd en ter zitting heeft toegelicht, die rechtvaardigden dat verweerder toch bevoegd namens de gezamenlijke vennootschap  kon optreden tegen klaagster, vooral nu een belangenconflict tussen de betrokken partijen in  de geschetste omstandigheden in de lijn der verwachting lag (gedragsregel 7 oud). In zoverre klacht gegrond met oplegging van de maatregel van waarschuwing. De andere klacht over niet rechtstreeks willen communiceren met klaagster wordt ongegrond geoordeeld gelet op gedragsregel 18.