Naar boven ↑

Rechtspraak

Zie ook 18-554/A/A/D. Verweerder is als advocaat opgetreden voor LW Holding B.V. en Dumapa Holding B.V. De heer W is directeur van deze vennootschappen. Klaagster sub 1 is de echtgenote van de heer W en tevens bestuurster van een stichting, klaagster sub 2.  Klaagsters en verweerder zijn in geschil over de vraag of klaagsters zich borg hebben gesteld voor facturen van verweerder. Gelet op de bij verweerder aanwezige kennis over de volgens het handelsregister bevoegde vertegenwoordig(st)er van klaagster sub 2 en het kennelijk ontbreken van een uitdrukkelijke machtiging had het, indachtig Gedragsregel 23 lid 1 (Gedragsregels 1992), op de weg van verweerder gelegen om het gestelde akkoord van klaagster sub 1 op de door hem gestelde afspraak tot borgstelling schriftelijk vast te leggen. Dat verweerder dit heeft nagelaten valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij er, in het kader van de vordering van (het kantoor van) verweerder op klaagsters en ter onderbouwing van zijn standpunt dat de heer W, klaagster sub 1 en klaagster sub 2 vereenzelvigd kunnen worden, een reëel belang bij had het “proces-verbaal tot bewaring en toetsing rechtmatigheid” ter kennis van de rechtbank te brengen. Los van de vraag of het in het geding brengen van een stuk een uitlating van verweerder betreft en aldus onder de reikwijdte van Gedragsregel 31 (Gedragsregels 1992) valt, geldt dat in elk geval geen sprake is van een onnodig grievende uitlating. Klacht deels gegrond, deels ongegrond. Voorwaardelijke schorsing van vier weken (één maatregel voor de onderhavige zaak en het heden gegrond verklaarde dekenbezwaar) en kostenveroordeling.