Rechtspraak
Gevolgen weigering stageverklaring
Het hof overweegt dat verweerster vanaf het moment dat haar de stageverklaring bij beslissing d.d. 5 juli 2016 van de Raad van de Orde in het arrondissement Amsterdam werd geweigerd, tot het moment waarop zij bij uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam d.d. 20 maart 2017 werd geschorst, onbevoegd haar praktijk heeft uitgeoefend. Een advocaat oefent immers de praktijk uit als advocaat-stagiaire onder begeleiding van een patroon, dan wel als advocaat met een stageverklaring (artikel 9b lid 1 Advocatenwet) (…).
Uit het voorgaande volgt dat verweerster geen of weinig inzicht heeft in haar gebrekkige functioneren en niet vatbaar is voor verbetering. De talrijke signalen over haar ondeskundige en onprofessionele optreden hebben niet geleid tot verbetervoorstellen, maar enkel tot meerdere slepende procedures voor verschillende instanties. Het hof concludeert dat – zelfs indien de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State anders zou oordelen over de weigering een stageverklaring af te geven – de vrees gerechtvaardigd is dat bij verdere praktijkuitoefening door verweerster de door artikel 46 Advocatenwet beschermde belangen ernstig zullen worden geschaad. Net als de raad acht het hof de maatregel van schrapping daarom de enig passende maatregel.