Naar boven ↑

Rechtspraak

Geen schorsing advocaat tijdens art. 60c Aw-onderzoek

De deken heeft verzocht een onderzoek in te stellen als bedoeld in artikel 60c Adv.w. Voor inwilliging daarvan is vereist dat aanwijzingen bestaan dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 60b, eerste lid Adv.w. Aan dat vereiste is voldaan. Dat volgt reeds uit de materie van de genoemde (nog niet onherroepelijk beslechte) klachtzaken, die zich voegen in een lange rij van eerdere klachtzaken (…).

Het subsidiaire strekt mede tot schorsing van verweerster gedurende het onderzoek. Dat onderdeel vindt geen wettelijke grondslag in artikel 60f lid 2, noch in artikel 60ab Adv.w.

Weliswaar bepaalt artikel 60f dat gedurende het onderzoek voorlopige voorzieningen kunnen worden getroffen, maar reeds de terminologie van artikel 60b lid 1 (“schorsen dan wel een voorziening treffen”) levert een aanwijzing op dat een voorziening niet kan bestaan in schorsing. Deze aanwijzing wordt versterkt door hetgeen in de Memorie van Toelichting is opgemerkt over het verband tussen artikel 60b en artikel 60f:

“Het tweede lid [van artikel 60f, toevoeging hof] heeft betrekking op het treffen van een voorlopige voorziening door de voorzitter van de raad van discipline, indien hij dit in verband met de toestand van de praktijk noodzakelijk acht. Gedurende het onderzoek kan blijken dat het wenselijk is al sturing te geven aan de uitoefening van de praktijk. In dergelijke gevallen zal een voorlopige voorziening vooruitlopen op de definitieve voorziening die wordt getroffen door de raad van discipline op grond van artikel 60b.

Van belang voor het treffen van een definitieve voorziening is dat er een redelijk vooruitzicht bestaat dat de betrokken advocaat binnen afzienbare tijd weer in staat zal zijn zelfstandig op behoorlijke wijze de praktijk uit te oefenen. Een voorlopige voorziening kan worden getroffen, indien dit wezenlijk kan bijdragen aan dit herstelproces of zelfs verdere achteruitgang van de praktijk kan voorkomen.” (Kamerstukken II, 1999-2000, 26940, nr. 3, blz. 14)

De “spoedshalve schorsing” die genoemd wordt in het opschrift van § 4a van de Advocatenwet, vereist blijkens het vierde lid van artikel 60ab connexiteit met een ingediende of nog in te dienen klacht of bezwaar, en kan dus niet worden verzocht in samenhang met een 60c-verzoek, dat immers niet vooruitloopt op een klacht of bezwaar, maar op een (eventueel) 60b-verzoek.

Op de grond dat in de artikelen 60d en volgende aan de voorzitter van de Raad van Discipline een centrale rol is toebedeeld bij de inrichting en begeleiding van het onderzoek, acht het hof het gewenst om de zaak in dit stadium te verwijzen naar de voorzitter van de raad, met opdracht het verzoek verder te behandelen en daarop te beslissen met inachtneming van het in ** overwogene. Aangezien het daarnaast wenselijk voorkomt dat partijen de gelegenheid krijgen zich te verstaan, althans te beraden over een eventueel voorstel ter zake van de persoon van de te benoemen rapporteur(s), zal het hof bepalen dat de voorzitter de behandeling eerst ter hand neemt nadat de deken hem verzoekt daartoe over te gaan.