Naar boven ↑

Rechtspraak

Marginale toetsing door raad; motivering op grond van verkeerde wetsbepalingen

Klager stelt dat “de marginale toetsing” van het handelen van verweerster niet in overeenstemming is met fundamentele rechtsbeginselen, waaronder toegang tot de rechter. De raad had dat handelen aan de materiële norm van art. 46 Adv.w. moeten toetsen, aldus klager. Deze klacht is ongegrond. Zoals blijkt uit rov. 5.1 en 5.4 van de bestreden beslissing heeft de raad onderzocht of verweerster zich bij de vervulling van haar taak als deken zodanig heeft gedragen dat zij daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Aldus heeft de raad het handelen van de deken getoetst aan de ten deze toe te passen norm van art. 46 Adv.w. Dat de raad bij de behandeling van het verzet enig fundamenteel rechtsbeginsel zou hebben geschonden is niet gesteld of gebleken. Voor zover klager aanvoert dat de raad haar beslissing heeft doen steunen op vervallen of niet ter zake doende wetsartikelen (art. 13 en art. 67 (oud) Adv.w.), geldt dat dit niet een doorbrekingsgrond als hiervoor bedoeld oplevert. Doorbreking van een rechtsmiddelenverbod op de grond dat een bepaling ten onrechte is toegepast is slechts mogelijk indien het de toepassing van de bepaling betreft waarop het rechtsmiddelenverbod ziet. Dat is hier niet het geval.